Het schoolvak Nederlands is een schrale cursus
Sterrenkunde zonder sterren
door Peter Kortz, docent Nederlandse taal- en letterkunde en lid van BON
Het is akelig stil sinds 22 januari 2016. Wie weet nog welke landelijke actie op die dag werd aangekondigd? Wie kent de naam nog van de Groningse vakdidacticus en onderzoeker, maar vooral ook literatuurliefhebber, die namens allen mocht spreken? Wie weet zich nog te herinneren dat vrijwel alle (hoog)leraren neerlandistiek aan de Nederlandse universiteiten een brandbrief hebben gestuurd naar de leden van de Tweede Kamer, waarin zij spraken over het bedenkelijke niveau van de examens Nederlands op onze middelbare scholen? Wie kan zich nog herinneren dat Antoine Braet (emeritus hoogleraar in de geschiedenis van de retorica) al in 1996 schreef in NRC Handelsblad dat het schoolvak Nederlands was verworden tot louter taalvaardigheidsonderwijs?
In dit artikel schets ik in het kort wat er aan de hand is. Vervolgens doe ik een voorstel hoe het vak vernieuwd kan worden – vooralsnog vanuit het perspectief van de bovenbouw van het vwo – en ten slotte stel ik vast, dat de lumpsumfinanciering een zeer kwalijk gevolg heeft voor ons vak.
Al vele jaren staat het schoolvak Nederlands in een kwade reuk. Examens van de laatste jaren zijn negatief in het nieuws gekomen. De vragen waren van een twijfelachtig allooi en bij sommige meerkeuzevragen waren alle antwoorden verdedigbaar. Leerlingen die uitgedaagd willen worden, vinden Nederlands helemaal niet interessant. En waarom niet? Omdat ze al die jaren dat ze op school zitten elk jaar hetzelfde – maar dan net iets anders – te horen krijgen. Leerlingen in de bovenbouw van het gymnasium vervelen zich omdat de stof bij hen al bekend is. En wat de gebruiker van het schoolboek aan theorie moet kennen, is een belediging voor elke welwillende leerling en docent. Zij worden op geen enkele manier intellectueel uitgedaagd. De stof is niets meer dan een herhaling van wat in de onderbouw is behandeld met wat terminologische uitbreidingen en dat alles is gebaseerd op bijeengesprokkelde taalvaardigheidsprincipes, die ontleend zijn aan wat oude Grieken om nog iets van klassieke waardigheid aan het onderwijs te geven. En om ze bezig te houden, moeten ze een literair leesdossier samenstellen, waaraan ze mogen werken tijdens de lessen in het Open Leercentrum, waar met grote tegenzin (‘want het is heel veel werk’) de canon van de Nederlandse literatuur via knip- en plakwerk tot een samenhangend geheel wordt gesmeed en aangeleverd als zelfgemaakt werkstuk. Meestal te laat, tot grote ergernis van de docent Nederlands die er dan twee weken voor krijgt om alles na te kijken. Dat is godsonmogelijk als je aan vijf bovenbouwklassen lesgeeft. Dus de praktijk is veelal dat de docent alleen nog maar nagaat of alle opdrachten zijn uitgevoerd. Is dat het geval, dan tekent hij de opdracht af op een overzicht. En dat was het dan. Wie denkt dat dit een karikatuur is, heeft het mis.
Er gaan steeds meer stemmen op om ons vak grondig te veranderen. Ik citeer willekeurig een paar koppen uit kranten en (vak)bladen: ‘Rijkdom Nederlands komt niet uit de verf’, (Lotte Jensen in de Volkskrant, 27 mei 2016), ‘Meer uitdagen tot nadenken’, (Jan Erik Grezel in Onze Taal, nr. 5, 2016), ‘Naar een 10 voor Nederlands’ (Marc van Oostendorp in Vakwerk, nr. 13, 2015). Natuurlijk moeten ook Theo Witte (RUG), Anneke Neijt en Peter-Arno Coppen (RU) nadrukkelijk genoemd worden. Zij hebben hun nek uitgestoken en landelijke aandacht gevraagd voor het vak door middel van het ‘Manifest Nederlands op school’ op 22 januari 2016.
Een stukje geschiedenis
Sinds 1969 is er sprake van een (destijds) nieuwe opvatting binnen het taalonderwijs Nederlands en die is sindsdien bij mijn weten niet meer ter discussie gesteld. Zij staat te boek als een ‘communicatief paradigma’: taalonderwijs dient vooral communicatieonderwijs te zijn, in plaats van onderwijs dat gericht is op de formeel-grammaticale aspecten van taal. Deze bondig geformuleerde visie ligt ten grondslag aan het huidige onderwijs in de Nederlandse taal op scholen voor voortgezet onderwijs. Vooral taalkundigen hebben pogingen ondernomen om het vak Nederlands meer inhoud te geven door te ijveren voor invoering van taalkunde. Al die decennialange pogingen zijn op niets uitgelopen: taalkunde maakt geen deel uit van het schoolvak Nederlands en H. Bonset heeft er in een column (Levende Talen, nr. 533, 1998) nog aan toegevoegd dat taalkundigen zich de ‘komende 25 jaar’ niet moeten bemoeien met het schoolvak Nederlands. Ook in de Curriculumspiegel 2015, een publicatie van het SLO, gaat men nog steeds uit van het aanleren van praktische vaardigheden.
Het is hoog tijd dat dit communicatieve paradigma ter discussie wordt gesteld.
Een nieuwe visie
Eerst moet er een andere visie geformuleerd worden. Laat ik een voorzichtige poging doen. Het schoolvak Nederlands beoogt leerlingen op de eerste plaats inzicht te verschaffen in taal en taalkunde van het Nederlands. Inzicht in de formeel-grammaticale aspecten vormt de basis van een doorlopende leerlijn, die leidt naar taalkundige inzichten bij leerlingen in de bovenbouw. Verder is taalonderwijs communicatieonderwijs. Dit communicatieve aspect vindt men terug bij lezen en schrijven en vooral ook bij spreken en luisteren (discussie en debat). Literatuur behoort tot de kunsten en dient als zodanig gedoceerd te worden. Dit nieuwe paradigma doop ik het taal- en letterkundig, communicatief en taal beheersend paradigma.
Taalkunde
Dit vak wordt als onderdeel van het vak Nederlands ingevoerd op middelbare scholen. Via grammatica in de onderbouw kan er een leerlijn doorgetrokken worden naar de taalkunde. Ik denk daarbij aan het belangrijke didactische werk van Peter-Arno Coppen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, die met zijn studenten nieuwe wegen zoekt om zinnig met grammatica om te gaan. Niet meer talloze, vaak slecht geformuleerde en stilistisch wrakke zinnen ontleden (‘meters maken’ noemde een collega van mij dat), maar beredeneerd naar oplossingen zoeken die aanvaardbaar zijn. En gebruik daarbij zinnen uit de levende taal. Ga ook te rade bij onze schrijvers en pluk uit hun romans zinnen en bied die ter ontleding aan op basis van die andere didactiek, die ook een betere voorbereiding is op de onderwerpen uit de taalkunde. En die onderwerpen zijn uiterst boeiend en leerzaam. Denk aan: menselijke taal en communicatie, taalvariatie, dialecten, taalverwerving, taalgeschiedenis, pragmatiek, semantiek en ga zo maar door. Taalkundigen kunnen talloze interessante onderwerpen voor leerlingen van het vo aandragen.
En dit onderdeel keert terug op het examen. In het algemeen is het werkveld het erover eens dat taalkunde heel goed te toetsen is. En het examen gaat over het vak Nederlands en niet meer over een of ander maatschappelijk onderwerp, hoe belangrijk ook, zoals dat tot nu toe het geval is.
Letterkunde
Literatuur behoort tot de kunsten. De meeste schoolboeken die de geschiedenis van de letterkunde beschrijven, isoleren literatuur van de andere kunsten. Dat is een rare zaak. Literatuur bestaat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van de wereldliteratuur en de kunsten in het algemeen. Maar zo ziet men het bij het vak Nederlands niet als je de uitgedunde literatuurgeschiedenissen erop naslaat. Tijdens mijn masteropleiding heb ik kennisgemaakt met het vak CKV (culturele en kunstzinnige vorming) – maar niet met KCV (klassieke culturele vorming), terwijl ik toch op een gymnasium werkte. Ik heb hiervan niets opgestoken, om de eenvoudige reden dat er niets zinnigs werd verteld. Een gemiste kans. Waarom kregen wij geen gedegen inleiding in de kunstgeschiedenis en een verdieping op masterniveau op verschillende terreinen van de kunstgeschiedenis?
Taalbeheersing
Op scholen duikt zij op in de gedaante van schrijfopdrachten, meestal van zakelijke aard. Leerlingen krijgen dan de opdracht om op basis van aangeleerde tekstkenmerken bijvoorbeeld een betoog te schrijven. Een betoog immers heeft andere kenmerken dan een beschouwing. Dat verschil in tekstsoorten is goed aan te leren.
Maar het schrijven zelf? Men gaat ervan uit dat je dat kennelijk al kunt. En als je je studie hebt afgemaakt en voor de klas komt te staan, heb je dan nog tijd om je te blijven oefenen in het schrijven, om je vaardigheid te vergroten? Natuurlijk niet. Toch wordt van de docent verwacht dat hij in staat is een gefundeerd oordeel te vellen over de schrijfproducten van zijn leerlingen.
Een pilot waaraan zo’n zestig docenten Nederlands hebben meegewerkt heeft uitgewezen dat er geen consensus valt te bereiken over de beoordeling van geschreven teksten gemaakt door leerlingen. Dezelfde opstellen werden beoordeeld met cijfers tussen de 3 en de 9.
Bonset heeft daarop tijdens een conferentie van het schoolvak Nederlands gesuggereerd dat professionals dan maar de schrijfproducten moeten beoordelen. Dat is natuurlijk onmogelijk en een te kostbare zaak; daar heeft de minister geen geld voor (over).
Al jaren is de klacht dat studenten aan hogescholen en universiteiten de Nederlandse taal niet machtig zijn. Ze spellen slecht, ze kunnen niet goed formuleren, niet goed hun gedachtes in een helder stuk uiteenzetten. En hoe komt dat?
Bonset heeft in een studie aangetoond dat er geen enkele relatie bestaat tussen grammatica en taalvaardigheid. (Er zijn immers leraren en andere deskundigen, die menen dat grammaticale kennis de taalvaardigheid vergroot.) Dus is zijn conclusie dat je geen aandacht aan grammatica hoeft te schenken. Dat blijkt ook wel uit zijn Nederlands in de onderbouw (2013), een praktische didactiek waarin er geen enkele aandacht is voor grammatica. Ik begrijp werkelijk niet waarom. Als kennis van de grammatica geen invloed heeft op de taalvaardigheid, wat let ons dan grammatica te geven, maar dan op een zinnige manier? En Bonset vergeet zich af te vragen waaraan die armzalige taalvaardigheid dan wel is te wijten. Zou dat aan het huidige onderwijs in het vak Nederlands liggen?
Het moet anders
Het is dus hoog tijd dat er wat gaat veranderen. Hieronder schets ik de mogelijke contouren voor een vernieuwing.
Het schoolvak Nederlands wordt opgesplitst in drie disciplines: taalkunde, letterkunde en taalbeheersing. Hogescholen en universiteiten leveren docenten af die op masterniveau gespecialiseerd zijn in een van deze vakken, waarin zij les gaan geven. De basisvaardigheden lezen, schrijven, spreken en luisteren kunnen ondergebracht worden bij elk van de disciplines. Op het eindexamen keren de drie onderdelen terug en het schoolvak Nederlands blijkt nu ineens een vak met inhoud en niveau. Voor de examinering van taalkunde en letterkunde kunnen we een voorbeeld nemen aan de examens bij geschiedenis en de kunstvakken.
Een aantal problemen helpen we hiermee de wereld uit. Het vak Nederlands moeten de leerlingen nu wel serieus nemen en is geen herhaling meer van reeds gemaakte zetten. Letterkunde ontstijgt het niveau van handelingsdeel en taalbeheersing komt nu onder de hoede van specialisten, die Bonset zo graag wilde inhuren. Dat hoeft nu niet meer en de minister zal reuzeblij zijn. En de docenten Nederlands ook. Want die zijn nu eindelijk verlost van een belachelijke hoeveelheid werk. Al jaren is de docent Nederlands de risee van het docentencorps. Hij is de enige met een wekelijks terugkerende berg correctiewerk (leesdossiers, schrijfproducten), hij behoort tot degenen, die grote klassen hebben – een direct gevolg van de lumpsumfinanciering – variërend tussen 25 en 32 leerlingen. Daarnaast doet hij de schoolkrant, de toneelgroep, het jaarboek, begeleidt de debatclub, organiseert theaterbezoek en dat naast ellenlange vergaderingen en drukbezochte ouderavonden. De docent Nederlands is jaloers op zijn collega’s. U gelooft het niet? Ik heb in mijn werk kunnen constateren, dat een collega wiskunde een groepje had van zeven leerlingen, bij aardrijkskunde telde ik er vijftien en bij het vak Frans twaalf. Bij Grieks en Latijn zitten een paar leerlingen, categorale gymnasia uitgezonderd. Bij het vak Nederlands is het altijd volle bak! Aan deze wanverhouding moet met onmiddellijke ingang een eind gemaakt worden.
Het karakter van het schoolvak Nederlands zoals dat nu is, is niet vanzelfsprekend. Wie vindt dat het vak Nederlands geen verandering behoeft, zegt daarmee dat hij tevreden is over een vak dat als sterrenkunde zonder sterren wordt gedoceerd.
Uit het hart gegrepen! Ik zou zo weer voor de klas willen, als ons vak in deze richting opnieuw inhoud kreeg. Compliment.