Surinaamse onderwijzeres krijgt P.C. Hooft-prijs

Primeur voor 'zwarte stem' in Nederlandse literatuur

door Ton BastingsHet-spoor-van-de-jakhals

Op 19 mei 2016 ontving de Surinaams-Nederlandse schrijfster Astrid Roemer (1947) in het Letterkundig Museum te Den Haag de P.C. Hooft-prijs 2016 voor verhalend proza. Veel aspecten van deze begaafde veelschrijfster kwamen in de media al aan bod, maar over het onderwijs, belangrijk in zowel haar werk als haar privéleven, leest men nauwelijks iets.

Haat-liefdeverhouding
‘Met Suriname ben ik getrouwd, maar Nederland is mijn minnaar’, zegt Astrid Roemer ergens. Het gevoelsleven van de ontheemde Surinamer in Nederland loopt als een rode draad door haar veelzijdig oeuvre: romans, poëzie (dichtersnaam Zamani), hoorspelen, toneelstukken en novellen. Zelf levend tussen Suriname en Nederland schiep ze haar debuutroman, Neem mij terug Suriname (1974), die klinkt als een noodkreet. De roman beschrijft het leven van destijds een van de tachtigduizend Surinamers, lijfelijk aanwezig in Nederland, geestelijk constant bezig met Suriname. Het kille Holland versus het warme Suriname. De jury van de P.C. Hooft-prijs roemt in haar werk vooral het politiek engagement en het literair experiment. Haar scherpe relevante interventies in het publieke debat komen naar voren door middel van een complexe literaire verbeelding van de geschiedenis van Suriname van zowel voor als na de ‘Decembermoorden’. Over die laatste periode schreef zij in haar zogenaamde dekolonisatieromans uit de jaren negentig, de trilogie: Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1998). “Er zijn nog altijd Surinaamse mensen die zich niet geaccepteerd voelen in Nederland,” zei Astrid Roemer in het NOS-journaal, en “het is goed dat koloniale zaken uit het verleden aan de kaak worden gesteld.” Behalve politiek engagement is er tevens sprake van maatschappelijk engagement. De emancipatie van de vrouw is een belangrijk thema. Over de identiteit en de onderdrukking van de vrouw handelt haar roman Over de gekte van de vrouw (1982), herdrukt in 2016. In 2004 verscheen haar autobiografie Zolang ik leef ben ik niet dood, geïnspireerd op haar motto: Mi kant’o ma mi de ete (ik dreig te kantelen, maar ben er nog). Na een lange tijd zwijgen, verscheen in 2016 Liefde in tijden van gebrek – Memoires van een thuisloze. Dit boek is opgedragen aan haar bloedgroep-auteurs Bea Vianen, Edgar Cairo en Anil Ramdas.

Onderwijs
Astrid Roemer volgde de kweekschool in Paramaribo en was onderwijzeres in Nederland. In 1975 werd ze ontslagen, omdat ze weigerde het feest van Sinterklaas en Zwarte Piet te vieren. Ze was haar tijd dus ver vooruit. Lang voordat die kwestie in Nederland actueel werd, komen we die voorpostgevechten ook in haar literair werk tegen. Benny, de hoofdpersoon uit haar debuutroman uit 1974, kan en wil geen deel uitmaken van het sinterklaasfeest. Hij walgt van de zwarte pieten met hun brede rode lippen en clowneske kleding. De vette bakgeur van oliebollen doet hem kokhalzen. Hij worstelt met de vraag hoe hij in godsnaam aan de kinderen van zijn oom en tante duidelijk moet maken dat hij geen sinterklaas viert, omdat dat een feest is voor alleen witte kindertjes.

Roemer schreef in de jaren tachtig de onderwijsnovelle Het spoor van de jakhals. Deze vroege onderwijsnovelle illustreert het engagement van de schrijfster met het maatschappelijk probleem van de sociale ongelijkheid die door het onderwijs in stand wordt gehouden. Uit de loepzuivere beschrijvingen van schoolmomenten, kan men voorts opmaken dat de auteur de praktijk van klaslokaal van zeer nabij kende: “Toen de zoemer het einde van de lesdag bevestigde, kon hij vaststellen dat zijn vierentwintig leerlingen de trap afstormden – naar de volgende schooldag.”

De hartstochtelijke Surinamer meester H. geeft les aan de Melis Stokeschool, een achterbuurtschool in Den Haag. Door zijn reputatie als ‘meidenpakker’ is hij daar beland. Hij kon nergens anders meer terecht. Hij doet zijn werk als leerkracht op een school voor buitenlandse kinderen met plezier: “Hij heeft lol met zijn zesdeklassers – ieder jaar weer gaat hij houden van zijn groep. Die kinderen hebben iets wat hijzelf ook heeft – iets onbenoembaars.” Meester H. heeft ook zo zijn wispelturigheden. Soms kon hij hartelijk lachen met de kinderen om een grap, maar soms waren ze ook doodsbang voor zijn woedeaanvallen. H. heeft een extreme moederbinding. Hij komt tot de conclusie dat het voor een man onmogelijk is om aan de macht van de vrouw te ontsnappen: “Eerst is ze je eigen moeder en het huwelijk maakt haar tot de moeder van je kinderen.” Van zijn vader herinnert hij zich de enorme wrok tegen Holland en de minachting voor het beroep van zijn zoon. Zijn vader noemt hem een klootzak als hij voor de kweekschool kiest en zijn baan als onderwijzer blijft hij denigrerend ‘meidenwerk’ noemen. Maar H. heeft het goed naar zijn zin op school. Hij voelt zich heer en meester over vierentwintig kinderen die net volwassen worden. De sfeer in de klas is goed en de kinderen mogen hem alles vragen: “Waarom is mees slecht gehumeurd? De blonde jongen was de spreekbuis van de klas geworden want de anderen keken instemmend zijn kant op. Ach jongens, het valt niet altijd mee een man te zijn, vraag het je vader maar.” Maar H. heeft ook zijn frustratie. Het is hem namelijk nog nooit gelukt om een van de kinderen van zijn school op het gymnasium te krijgen. Het schoolleven schenkt hem voldoening totdat de koffiejuffrouw hem vertelt dat er een nieuwe juf is bijgekomen, een mooie vrouw uit Paramaribo, een uit zijn land. H. komt er snel achter dat ze deze vrouw nooit naar zijn school hadden mogen sturen. Zij ‘verandert zijn gestroomlijnd bestaan in een ruïne’. Zijn nieuwe collega blijkt een kennis van zijn eigen vrouw. Vanaf dat moment groeit bij H. het gevoel te worden bedrogen door zijn vrouw: “Zij was tegen de dertig en uitgekeken op Nederland en haar kennis kwam net terug uit Suriname met verhalen over zon en zaligheid die zijn vrouw behoorlijk opwonden.” Alle thema’s in het werk van Roemer komen in dit brandpunt samen en vechten om voorrang: de tegenstelling Holland-Suriname, de man-vrouw verhouding, de lesbische liefde, fatale inbeelding en wraak. De nieuwe collega vergalt zijn leven. Als ze na een vergadering met hem blijft napraten en vertelt dat ze onvoorstelbaar verliefd is op een vrouw, probeert hij haar, onder het mom ‘haar voor de mannen te behouden’, te verkrachten. Hij raakt volledig buiten zinnen en voelt dat er heel weinig voor nodig is om haar te vermoorden. Verbitterd komt hij tot de slotconclusie dat ‘de vrouwen van zijn wortelland in Holland als een ontregeld kompas zijn: ze jagen iedereen die van hen houdt de verkeerde kant op’.

De monologen als diepzinnige bespiegelingen, de vlijmscherpe dialogen en de prachtige aforismen tonen ten volle het vroege taalkunstenaarschap van deze ‘zwarte stem’ in de Nederlandse letteren.

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*