Deelname BON rondetafelgesprek Tweede Kamer over bestuursmodel po en vo

Op donderdag 16 januari nam voorzitter Ad Verbrugge namens BON deel aan het rondetafelgesprek over sturing in het funderend onderwijs (van 13.00 en 16.00 uur).

Kijk hieronder het debat terug (vanaf 09:48 is Ad Verbrugge aan het woord), of via deze link.

 

Hieronder onze gespreksnotitie:

  1. Wat is er aan de hand in het funderend onderwijs?

Nederland bevindt zich in een ongekende onderwijscrisis.  In 2006 was volgens het PISA-onderzoek al zo’n 14 procent van de vijftienjarigen onvoldoende geletterd om in de samenleving te functioneren. Deze problemen zijn in de afgelopen jaren verergerd en bijgevolg is het aantal onvoldoende geletterde vijftienjarigen meer dan verdubbeld tot 33 procent. Ook de in dezelfde periode sterk afgenomen rekenvaardigheid baart de Onderwijsinspectie grote zorgen. Als de overheid nu niet een einde maakt aan de verwaarlozing van haar kerntaak om voor goed onderwijs te zorgen en niet een fundamentele koerswijziging inzet, valt te verwachten dat deze trend doorzet en dat over een paar jaar 40 procent of zelfs de helft van de leerlingen niet goed kan lezen, met rampzalige maatschappelijke gevolgen.

Merkwaardig genoeg zijn de onderwijsuitgaven in deze periode van verval alleen maar toegenomen. De totale overheidsuitgaven aan onderwijs waren 20,8 miljard euro in 2000. In 2022 was dit opgelopen tot 51,4 miljard euro. Dit is een stijging van 147 procent. De onderwijsuitgaven als aandeel van het bbp namen toe van 4,8 procent in 2000 tot 5,6 procent in 2022, een stijging van 17 procent. Daarnaast betalen ouders steeds meer voor bijles. Deze kosten zitten niet in de publieke onderwijsuitgaven. In 2010 waren er 5220 bedrijven op het gebied van studiebegeleiding en vorming, vooral eenmanszaken. In 2023 ging het om 41.040 bedrijven.

De terugkerende berichten over het tekort aan docenten – een reëel probleem – maskeren dat er feite juist meer mensen in het onderwijs werken. Maar dat zijn steeds minder vaak docenten. Er is in het po en speciaal onderwijs een tekort aan leraren van 9800 voltijdbanen. In het vo is dit 3800 voltijdbanen. Het aantal banen in het onderwijs is nog veel sterker gegroeid dan het aantal openstaande vacatures. Er zijn dus meer mensen werkzaam in het onderwijs, al dan niet als docent. Van 523.200 onderwijsbanen in 2010 is het aantal gegroeid tot 593.800 in 2022. Er zijn dus ruim 70.000 banen bij gekomen in het onderwijs. Tegelijkertijd is het aantal leerlingen in deze periode met zo’n zeven procent gedaald.

De conclusie is dus dat er meer mensen in het onderwijs actief zijn, met meer geld, voor minder leerlingen, met een slechter resultaat. Hoe kan dit?

  1. Wat is de rol van de schoolbesturen?

Wie de uitingen van de meso-laag van schoolbesturen en -raden bestudeert, kan vaststellen dat van alles daar prioriteit heeft, maar niet aanpakken van de fundamentele zwaktes van het onderwijs. In plaats daarvan lijken bestuurders bezeten van het idee om de schadelijke onderwijsvernieuwingen die door de commissie-Dijsselbloem aan de orde zijn gesteld, onder een nieuw jasje alsnog in te voeren. Zo is de basisvorming uit de tijd van Dijsselbloem vervangen door een pleidooi voor ‘later selecteren’ (zie het rapport van de Onderwijsraad Later selecteren, beter differentiëren, 2021). Het studiehuis is teruggekeerd onder het label ‘gepersonaliseerd leren’. Een niet-eindigende reeks concepten is over de scholen uitgestrooid, zoals competentiegericht leren, eigentijds onderwijs, 21ste-eeuwse vaardigheden, het nieuwe leren, realistisch rekenen, iPadscholen, Iederwijs, leerpleinen, gepersonaliseerd onderwijs, kunskapsskolan. De resultaten spreken voor zich.

De hoogleraren Scheerens en Kirschner wijzen er in het boek Progressief Achteruit – Zwartboek over de Last van Slechte Ideeën voor het Funderende Onderwijs op dat dergelijke voorstellen opnieuw worden gedaan zonder degelijke wetenschappelijke onderbouwing. Door het onderwijs in staat van voortdurende reoganisatie te houden, door prioriteiten te stellen die afleiden van de kern, dragen de besturen bij aan de groei van de hiervoor beschreven schil van onderwijsadviseurs, -begeleiders en -specialisten. Zij worden namelijk ingehuurd om fusies te begeleiden, nieuwe onderwijsconcepten in te voeren en de gaten dicht te lopen die ontstaan bij overbelaste leraren.

Sinds de invoering van de lumpsum in 1997 zijn de schoolbesturen de bepalende factor geweest in het funderend onderwijs. Bij hen – en niet bij de docenten, ouders, docenten het ministerie van onderwijs of de Tweede Kamer – ligt de macht. In 2008 heeft het rapport van commissie-Dijsselbloem beschreven hoe het onderwijs is beschadigd door het Rijk opgelegde onderwijsvernieuwingen zoals de basisvorming en het studiehuis. De ministers van Onderwijs hebben zich vervolgens passief opgesteld. De macht kwam hier nog meer te liggen bij de schoolbesturen en hun vertegenwoordigers die gewoon zijn doorgegaan met de vernieuwingen, maar dan decentraal.

Ook Arno Visser bevestigde de onhoudbaarheid van het huidige bestuursmodel in een interview toen hij afscheid nam als president van de Algemene Rekenkamer:

Elke dag komt er wel een alarmerend rapport uit dat het onderwijs achteruit kachelt. En elke keer is het antwoord: er moet meer geld tegenaan. Maar dat helpt niet, want het onderwijs blijft achteruit kachelen. En elke keer zegt de Rekenkamer dan: dat komt doordat je niet weet wat je met dat geld wilt bereiken. Waarom komt dat nou niet van de grond? Niet omdat Den Haag dat niet wil. Wel omdat onderwijsbesturen zich ertegen hebben verzet. Ook onderwijsbestuurders willen de boel niet in de soep laten draaien. Toch zeggen ze: die Haagse pottenkijkers hebben we liever niet. Dus laten we maar niet afspreken hoe we het geld besteden. Laten we maar geen manier verzinnen om erover te kunnen praten. Dat is óók bestuurscultuur. Die niet in Den Haag zit, maar in al die decentrale organisaties.

Wie de macht heeft, heeft ook de verantwoordelijkheid. We kunnen dus niet anders concluderen dat het huidige bestuursmodel waarin schoolbesturen bepalend zijn, heeft gefaald.

  1. Wat moet er gebeuren?

Het is de verdienste van staatssecretaris Paul dat zij de optie van een ingrijpende hervorming van het bestuursmodel op tafel heeft gelegd. Nu is het zaak om door te pakken. Bestuurders moeten dienend zijn en dicht bij de praktijk staan. Kies voor optie c uit de brief van toenmalig minister Paul over de herijking van de sturing van het funderend onderwijs: ‘Wanneer scenario C wordt uitgevoerd richt al het beleid van de overheid zich direct op het schoolniveau’. Elke school wordt dan geleid door een bestuurder-schoolleider. Een goede eerste stap in deze richting is om de lerarensalarissen uit de lumpsum te halen, waardoor de Rijksoverheid hier weer grip op krijgt. Zo kunnen schoolbesturen niet meer bezuinigen op leraren om geld vrij te maken voor randzaken.

Vervolgens moet de overheid de in de jaren negentig opgetuigde structuur met machtige megabesturen ontmantelen. Scholen worden direct gefinancierd door het ministerie. Vanaf de jaren negentig heeft de overheid fusies aangemoedigd op alle onderwijsniveaus en zo schaalvergroting gestimuleerd. Besturen kwamen op grote afstand van de werkvloer te staan, waardoor ongefundeerde onderwijsvernieuwingen konden worden doorgedrukt. Kritische docenten werd het zwijgen opgelegd. Maak rechtsomkeert door in gebieden met megascholen en weinig keuze besturen te dwingen tot defusering. Geef ouders, leerlingen en docenten zo weer meer keuzevrijheid en breng de menselijke maat terug in het onderwijs.

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter