Het OCW-begrotingsakkoord van deze week zet de poort weer wagenwijd open, zodat instellingen het Nederlands verder af kunnen breken. De perverse financiële prikkels die tot verengelsing leiden worden door dit akkoord in stand gehouden in plaats van weggenomen. De ambitie van het kabinet om het Nederlands als instructietaal in het hoger onderwijs te herstellen wordt op deze manier onhaalbaar.
Wat BON al vreesde is inderdaad gebeurd. Achter gesloten deuren is de – toch al beperkte – bezuiniging op Engelstalige bacheloropleidingen verder afgezwakt, van 293 miljoen euro naar 168 miljoen euro structureel, bijna een halvering. Hiermee valt de druk weg om de toets anderstalig onderwijs in de nog te behandelen Wet internationalisering in balans zo strikt mogelijk te maken. De meeste Engelstalige opleidingen zullen op deze manier een beroep kunnen doen op een van de vele uitzonderingen, waardoor ze ook Engelstalig zullen blijven. De ambitie uit het hoofdlijnenakkoord dat ‘het bevorderen van de Nederlandse taalvaardigheid weer een kerntaak [wordt] van kennisinstellingen in het hoger onderwijs’ verdwijnt daarmee uit zicht.
Dat wordt nog duidelijker als je de toelichting leest op het amendement op de OCW-begroting (het resultaat van de onderhandelingen tussen coalitie- en een aantal oppositiepartijen achter gesloten deuren, dat donderdag werd aangenomen). Punt 9 van deze toelichting luidt als volgt:
Het kabinet dient een Nota van Wijziging in op de Wet Internationalisering in Balans, waarin de Toets Anderstalig Onderwijs (TAO) zodanig wordt aangepast dat de instroom van internationale studenten wordt behouden in regio’s waar de gevolgen van de WIB impact hebben op het onderwijsaanbod, bijvoorbeeld maar niet limitatief Zeeland (Middelburg), Limburg (Maastricht), Friesland (Leeuwarden), Groningen, Drenthe (Emmen), en Twente (Enschede). Regio’s die afhankelijk zijn van de instroom van internationale studenten. Zo blijft onderwijs in (krimp)regio’s ook naar de toekomst geborgd.
Als dit amendement volgens deze toelichting wordt uitgevoerd, dan kunnen instellingen in grensregio’s gewoon op de oude voet verdergaan. Studenten kunnen dan in groten getale studies volgen aan deze instellingen zonder ooit met het academisch Nederlands in aanraking te komen, met alle kwalijke gevolgen van dien voor de maatschappij. En als deze instellingen op de oude voet verder kunnen gaan, zullen instellingen in de Randstad er bezwaar tegen maken dat zij Engelstalige bacheloropleidingen wél moeten opgeven. Dat bezwaar zou terecht zijn, want een dergelijke dubbele standaard is niet te verdedigen. Daarmee blijft alles dus bij het oude en gaat de afbraak van het Nederlands in het hoger onderwijs gewoon door, in weerwil van het doel dat het kabinet zichzelf gesteld heeft.
De oplossing is wat BON betreft helder. Schrap de toets anderstalig onderwijs uit het voorstel Wet internationalisering in balans. Die toets leidt alleen tot enorme bureaucratie, jarenlange onduidelijkheid, mogelijke rechtszaken en het voortduren van de status quo. Op die manier wordt de keuze of een opleiding wel of niet Engelstalig mag zijn in handen van een anonieme commissie gelegd, op basis van vage criteria, in plaats van bij de wet, aangenomen door het parlement, zoals passend in een democratie. Laat de overheid een principiële keuze maken: een volledig Engelstalige bachelor is niet doelmatig en komt daarmee nooit in aanmerking voor overheidsbekostiging. Dat zal veel geld vrijmaken op de Rijksbegroting (zeker 500 miljoen euro structureel) dat de overheid opnieuw kan investeren in het hoger onderwijs, in het bijzonder in de regio’s. Op deze manier kun je het hoger onderwijs versterken zonder het academisch Nederlands af te breken, zoals nu gebeurt.
Mocht de regering hiervan afzien en inderdaad de Wet internationalisering in balans zodanig aanpassen dat verengelsing in de regio volop mogelijk blijft, dan zal BON de Tweede Kamer adviseren tegen het wetsvoorstel te stemmen, omdat het dan neerkomt op legalisering van de huidige praktijk. In dat geval adviseert BON de minister om de huidige wet (WHW artikel 1.3 en 7.2) te handhaven door in een beleidsregel te gelasten dat iedere bekostigde bacheloropleidingen voor minimaal twee derde in het Engels gedoceerd dient te worden.
In Engelstalige masteropleidingen en in niet-bekostigde Engelstalige bacheloropleidingen (eventueel deels bekostigd door beurzen voor studenten die we graag willen hebben) hebben instellingen ook onder het BON-voorstel nog alle ruimte om internationale studenten te trekken. Ook zullen veel Duitse studenten (de grootste groep die uit het buitenland komt) naar verwachting gewoon blijven komen als bachelors in het Nederlands gedoceerd worden, zoals dat in het recente verleden ook op grote schaal gebeurde.
Het dreigement dat instellingen in de regio zouden ‘omvallen’ als ze bacheloropleidingen weer in het Nederlands zouden moeten doceren, is dan ook onzinnig. Helaas heeft de Tweede Kamer zich door een effectieve lobby uit de regio’s om de tuin laten leiden, waardoor de perverse prikkels tot verengelsing in stand gehouden en zelfs versterkt worden, in plaats van weggenomen. Met het op grote schaal verengelsen van opleidingen in de regio als verdienmodel is het probleem immers juist begonnen. Het is hoog tijd dat de overheid ophoudt met het uitdelen van grote zakken geld als beloning aan instellingen voor het uitfaseren van het Nederlands als instructietaal. Komende maanden zal BON zich inspannen om de deze week aangerichte schade te herstellen.
Zie ook:
- Misvattingen in het debat over verengelsing en internationalisering
- Plan BON: bekostig Engelstalige bachelors niet langer
- Oproep aan de Tweede Kamer tegen verengelsing van het hoger onderwijs van 194 hoogleraren, schrijvers e.a.
- Prof. dr. Annette de Groot: Over de onbeheersbare verengelsing van het hoger onderwijs
Laat een reactie achter
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.