BON is blij dat Trouw het opiniestuk ‘Méér Nederlands als voertaal heeft voor een studie als Economie enkel nadelen’ (21 februari 2024) van emeritus hoogleraar internationale economie Eelke de Jong gepubliceerd heeft, omdat het een uitstekende illustratie van het probleem is. Het gaat nu zelfs zo ver dat hoogleraren economie het onzinnig vinden dat de landstaal ook maar enige rol zou moeten spelen in het universitaire onderwijs in hun vakgebied – een extreme stellingname, die in geen enkel ander Europees land gedeeld wordt. In ieder ander Europees land – Frankrijk, Duitsland, Denemarken, Zweden, Spanje, Italië, enzovoort – worden bacheloropleidingen (ook economie) grotendeels in de landstaal gedoceerd. Dat dat in Nederland niet mogelijk zou zijn, is dus onaannemelijk.
Aansluiting op het (deels) tweetalig voortgezet onderwijs kan nooit een reden zijn om bacheloropleiding volledig Engelstalig te maken – hoogstens om die ook tweetalig te maken, met zowel Engelstalige als Nederlandstalige vakken. Een Nederlandstalige opleiding volgens het wetsvoorstel internationalisering in balans van minister Dijkgraaf biedt ruimte voor een derde aan Engelstalige vakken (en uiteraard Engelstalige literatuur) en is daarmee de facto tweetalig.
Dat het Nederlandse bedrijfsleven massaal zou zijn overgeschakeld op het Engels als voertaal, zoals professor De Jong lijkt te suggereren, is een mythe. Dit geldt voor een klein aantal bedrijven, maar volgens onderzoek van de Taalunie is goede beheersing van het Nederlands van belang in 94 procent van de bedrijven. Uiteraard spelen het Engels en andere talen ook een rol in die bedrijven, maar dat doet niets af aan het belang van het Nederlands.
Het Nederlands speelt in de Nederlandse maatschappij dan ook een grote rol, blijkt uit dat rapport, veel groter dan die van het Engels. Vandaar dat de huidige Wet op het hoger onderwijs (WHW) in artikel 1.3(5) voorschrijft dat universiteiten ‘zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandstalige studenten mede [richten] op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands’. Dat wil dus zeggen dat universiteiten de taalvaardigheid in het Nederlands op een hoger niveau brengen dan het vwo-niveau, namelijk het academisch niveau – een criterium waar een volledig Engelstalige bacheloropleiding per definitie niet aan voldoet. Dit is mede van belang door de andere wettelijke taak van universiteiten, het ‘overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij’, artikel 1.3(1) WHW. Dit overdragen van kennis gebeurt in Nederland grotendeels in het Nederlands: in onderwijsinstellingen, overheidsinstanties en andere (culturele) instellingen waarvan de voertaal het Nederlands is. Het Nederlands is in Nederland dus een belangrijke wetenschapstaal – naast het Engels, dat wetenschappers gebruiken om te communiceren met internationale vakgenoten.
Ook een econoom zal bij zijn studie Nederlandse vaktaal moeten leren, om over zijn vak te leren spreken en schrijven voor een breed Nederlandstalig publiek, op zijn werk, als burger en bij Nederlandstalige instituties die hij bijvoorbeeld economisch advies moet geven. Daarom is een tweetalige (in plaats van eentalig Engelse) bacheloropleiding zo van belang: je leert dan de Engelse vaktaal in het Nederlands vertalen en andersom en wordt zo een veel betere all-round econoom.
Juist de economie als vakgebied is haar belangrijke taak in de Nederlandse maatschappij steeds meer gaan miskennen. Een column van Merijn Oudenampsen in De Groene Amsterdammer van 15 februari 2023 is hiervan een goede illustratie. Een citaat:
“Tot aan de jaren negentig was het de normaalste zaak van de wereld dat wetenschappers een deel van hun onderzoekstijd aan partijpolitiek en beleidsadvies besteedden. Men sprak ook wel van een PvdA-econoom of een CDA-socioloog. In het bijzonder de economen vervulden een belangrijke rol. Ze schreven mee aan partijprogramma’s en debatteerden op het scherp van de snede in de partijbladen en het vakblad ESB.
Sinds de jaren negentig is het wetenschappelijk onderzoek veel meer toegespitst op het publiceren in internationale vakbladen. Het is niet langer bevorderlijk voor je wetenschappelijke carrière om deel te nemen aan het beleidsdebat. De econoom Arjo Klamer stelde in 2009 vast dat de typisch Nederlandse econoom met kennis van de landelijke instituties en bijbehorende beleidscontext rap aan het uitsterven was door de globalisering van de wetenschap. Zo is een belangrijke stroom van ideeën, die de democratie van diepte en inhoud voorzag, langzaam opgedroogd.”
Volledige verengelsing van de bacheloropleidingen versterkt deze kwalijke ontwikkeling, doordat docenten dan ook geen Nederlandstalige literatuur meer kunnen voorschrijven (die niet-Nederlandstalige studenten immers niet kunnen lezen) en daardoor veel moeilijker typisch Nederlandse economische kwesties kunnen behandelen. De toch al tanende belangstelling onder economen voor Nederlandse beleidskwesties en de verbondenheid van de economische wetenschap met de rest van de Nederlandse maatschappij zullen zo nóg verder afnemen, omdat het vakgebied zich in toenemende mate alleen nog richt op Engelstalige publicaties in internationale tijdschriften. Ook dit is een goede reden om de behandeling van de Wet internationalisering in balans door te zetten en bacheloropleidingen weer voor minstens twee derde Nederlandstalig te maken. Praktische bezwaren kunnen makkelijk ondervangen worden doordat internationale docenten nog volop kunnen doceren in de (Engelstalige) master en in een derde van de vakken in de bacheloropleiding. Buitenlandse docenten die langer in Nederland blijven kunnen Nederlands leren – dat dit prima mogelijk is, blijkt uit het feit dat grote aantallen docenten uit het buitenland de afgelopen decennia Nederlands hebben geleerd en uitstekende colleges geven in die taal.
In één opzicht heeft professor De Jong helemaal gelijk: het invoeren van een Nederlandstalige bachelor naast een Engelstalige bachelor zal weinig oplossen. In de praktijk zal dan namelijk ook in de ‘Nederlandstalige’ variant het Engels leidend zijn, met Engelstalige hoorcolleges (die opleidingen immers niet dubbel gaan geven), waarbij Nederlandstalige literatuur niet kan worden voorgeschreven omdat niet alle deelnemers die taal beheersen. Je bent ook niet van de enorme aantallen studenten af (omdat de financiële prikkels in stand blijven) en veel Nederlanders zullen kiezen voor de Engelstalige variant omdat ze denken dat die prestigieuzer is – waardoor ze alsnog geen academisch Nederlands leren en niet in het Nederlands over hun vak leren spreken en schrijven.
Een veel elegantere oplossing is dus als de overheid Engelstalige bacheloropleidingen en -trajecten niet langer bekostigt. Volledig Engelstalige bacheloropleidingen kunnen dan blijven bestaan, maar krijgen geen overheidsbekostiging. Studenten in Engelstalige bacheloropleidingen moeten dan het instellingscollegegeld betalen (ca. 10.000 euro per jaar). Hierdoor wordt de perverse financiële prikkel tot verengelsing van de bachelor helemaal weggenomen; de studentenaantallen zullen veel kleiner worden, en het wordt voor alle studenten veel aantrekkelijker om de Nederlandstalige bacheloropleiding te volgen. Net als in de rest van Europa krijgt de landstaal in het hoger onderwijs dan weer de belangrijke rol die ze verdient.
Laat een reactie achter
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.