Reactie BON op mbo-brief minister

De minister heeft in een brief aan de Tweede Kamer haar plannen uiteengezet voor het mbo. Hieronder onze reactie (pdf).

De laatste decennia is er, vooral door de enorme schaalvergroting, de invoering van het competentiegericht onderwijs, de lump sumfinanciering en macht van de besturen veel kapot gemaakt in het mbo. De de facto incorporatie van het vroegere vormingswerk als niveau 1 van het mbo, de afbraak van lager technisch onderwijs, de opheffing van individueel technisch onderwijs en de invoering van een verplichte startkwalificatie ‘boven’ het niveau van het vmbo hebben gezorgd voor de instroom van een groep leerlingen in het mbo die vroeger nooit tot een mbo-opleiding zou worden toegelaten. De nadruk op (laagdrempelige) doorstroming van vmbo naar mbo en van mbo niveau 1 en 2 naar hogere niveaus heeft meegewerkt aan de trend om steeds meer leerlingen een hoger diploma te geven, geheel in lijn met de Lissabonafspraken met de doelstelling van 50% hoger opgeleiden. Het zijn allemaal maatregelen die, zo lijkt het wel, bewust en onderling samenhangend zijn genomen om maar aan de papieren werkelijkheid van een hoog opgeleide bevolking te kunnen voldoen.

Zo langzamerhand zijn de gevolgen ook voor een blind paard volkomen duidelijk: slechts een beperkt deel van het mbo levert nog werkelijk vakmensen af die de vergelijking met de vroegere mbo-afgestudeerden kunnen doorstaan. Niet geheel toevallig zijn dat vaak de kleine opleidingen als de ook door de minister geroemde Leidse Instrumentmakersschool en vriend van BON IVA-Driebergen en hier en daar een opleiding van een groter ROC. Niet toevallig ook dat er weer vakcolleges worden gesticht die moeten appelleren aan het idee van hoogwaardig vakwerk op werkelijk mbo-niveau. Niet toevallig ook dat een toenemend aantal bedrijven weer bedrijfsscholen opzet.

De minister komt nu met een brief waarin zij het voorgenomen beleid voor het mbo voor de komende jaren uiteenzet. In die brief worden sommige problemen benoemd en worden pogingen ondernomen om deelproblemen op te lossen, maar een analyse van de oorzaak van de ontstane problemen ontbreekt. Het hoofdstuk ‘Analyse’, waarbij je een dergelijke analyse zou verwachten blijkt een ‘analyse’ te zijn van de toekomst (‘de arbeidsmarkt verandert’). Hierin wordt overigens terecht opgemerkt dat ‘een vak leren toekomstperspectief biedt’, maar er wordt niet gekeken naar de oorzaken van vermeende desinteresse in vakopleidingen en de invoering van het competentiegericht onderwijs dat een mbo-opleiding voor zowel leerling als werkgever volkomen onaantrekkelijk heeft gemaakt. De minister predikt dat trots zijn op vakkennis moet terugkomen. Daar zijn we het zeer mee eens, maar daartoe moet het competentiegericht onderwijs volledig worden afgezworen, moet de docent weer vakdocent worden in plaats van de coach die de leerling  begeleidt in zijn ontwikkeling en moeten algemene vakken als Nederlands, Engels en Wiskunde weer gegeven worden door vakdocenten. Het ongestructureerd invoegen van zogenaamde kennis als ‘just in time’ binnen projecten, en… begeleid door een coach heeft niet veel te maken met vakinhoudelijk opleiden.

Zoals gezegd, de analyse van de ellende ontbreekt en zonder analyse is de brief eerder een reclamefolder voor gevoerd dan wel te voeren beleid, opgesteld door de marketingafdeling dan een aanzet tot aanpak van de werkelijke problemen. Net als  de eerdere brief van de minister over het Nationaal Onderwijs Akkoord (‘van goed naar excellent onderwijs’), start ook deze brief met een wasmiddelreclame: hoofdstuk 1 heeft de titel ‘een toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs’; alsof er iemand voor een op het verleden gericht beroepsonderwijs zou kunnen zijn. Het voordeel van de toekomstgericht kretologie is wel dat de minister naar believen kan putten uit door haar verwachte voor de toekomst noodzakelijke skills.

De minister constateert dat de basis van het mbo op orde is, want de mbo-instellingen zijn er in geslaagd om het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat zonder startkwalificatie verder terug te dringen. Zolang die startkwalificatie vooral uit een boterzachte lijst van competenties bestaat, kan dat resultaat gemakkelijk behaald worden door een combinatie van administratieve maatregelen en het thuis ophalen van spijbelende leerlingen. Dat zijn bepaald geen inhoudelijke verbeteractiviteiten. De diploma's hadden net zo goed gewoon uitgedeeld kunnen worden.

Welke maatregelen stelt de minister nu voor? Het zijn vooral maatregelen op meso-organisatorisch niveau: maatregelen voor betere studievoorlichting, mogelijkheden voor verandering van opleiding, vervroeging van de aanmelding voor het mbo naar 1 mei met intakegesprekken, zoals dat ook bij het hbo is gerealiseerd. Al deze maatregelen ‘vereisen verdere professionalisering van het systeem van intake, selectie en plaatsing’, zoals de minister schrijft. BON ziet dit als verdere bureaucratisering en proceduralisering, zonder dat er enig zicht op is dat al die activiteiten werkelijke mismatching kunnen voorkomen. Zou het niet veel beter en goedkoper zijn om het aantal opleidingen drastisch te verminderen? Het is een bekend verschijnsel dat naarmate het aantal keuzemogelijkheden groter is, de ontevredenheid over de eigen keuze toeneemt. Zulke maatregelen moeten dus gelanceerd worden zonder dat de minister ooit betrapt is op een deugdelijke visie op kwalitatief goed onderwijs 

Ook worden veel woorden besteed aan innovatie. Studenten (geen leerlingen?) en onderwijspersoneel (geen leraren?) moeten gebruik kunnen maken van state of the artmateriaal en op de hoogte zijn van de laatste technieken. Dit uitgangspunt levert ongetwijfeld een flinke markt op voor onderwijsmaterialen en -trainingen in de ruimste zin van het woord, maar een fundamentele analyse van de noodzaak hiervan ontbreekt. Het is namelijk in het geheel niet vanzelfsprekend dat het beroepsonderwijs de innovatieve voorhoede van het bedrijfsleven op de voet moet volgen. De tijdspanne tussen het begin van de opleiding en de eerste baan is 3 of 4 jaar. In die tijd verandert er bij ‘state of the artapparatuur’ vaak al het een en ander. Ook zijn lang niet alle bedrijven voorzien van ‘state of the artmateriaal of -processen’ en komen studenten in beroepen terecht die wellicht in dezelfde sector als de opleiding liggen, maar waarbij de aansluiting niet één-op-één is. Dat alles maakt dat het verstandiger is om niet te mikken op die ‘state of the art-‘voorhoede, maar vooral op basistechnieken en fundamentele concepten, theorieën en beroepseer. De nieuwste software of machines gebruiken, leert de nieuwe werknemer dan wel op een tweedaagse training in het bedrijf. Laat het mbo de opleiding verzorgen en het bedrijf de trainingen. Dan gaat de hijgerige en onbetaalbare dynamiek voorbij aan het mbo, maar doet zij waar zij goed in is: vakmanschap overbrengen.

Niet onbelangrijk is ook om ons te realiseren dat het vermaledijde competentiegerichte onderwijs zogenaamd uit de wens van het bedrijfsleven is ontstaan. Dat is een reden te meer om voorzichtig te zijn met luisteren naar zogenaamde woordvoerders uit dat bedrijfsleven die uit de aard der zaak geen verstand van onderwijs hebben en ook een ander belang hebben. Veel belangrijker is een mbo met werkelijk zelfvertrouwen, niet alleen als praatje op bestuursniveau, maar als beleving op docent- en daarmee ook leerlingniveau. Maar ‘state of the art’ en ‘toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs’ klinkt zoveel moderner dan een solide basis en een goede, klassieke taakverdeling tussen schoolse opleiding en bedrijfsmatige training.

De minister wil ook een leven lang leren op mbo-niveau mogelijk maken. Dat is een goed idee natuurlijk: soms is het noodzakelijk op latere leeftijd een serieuze opleiding te volgen. Wel is opmerkelijk dat in het hbo de deeltijdopleidingen, die daarvoor bij uitstek geschikt zijn en goed werk leveren aan precies de doelgroep die de minister voor ogen heeft, zo goed als de nek zijn omgedraaid terwijl in elk ander Europees land deeltijdopleidingen door de overheid stevig worden ondersteund en gestimuleerd. Ook zijn tweede studies bijna onmogelijk gemaakt. Wij begrijpen die discrepantie werkelijk niet, of het moet zijn dat de minister vindt dat de mbo’s de concurrentie aan zouden moeten gaan met korte bedrijfsopleidingen. Het is zeer de vraag of dat een verstandige keuze is. Laten we niet vergeten dat daar waar dergelijke commerciële projecten werden uitgevoerd het vooral heeft geresulteerd in voorspelbare ellende, faillissementen en (hbo)fraude.

Over de invoering van  eindexamens is BON erg te spreken. Hopelijk hebben deze examens een behoorlijk inhoudelijk niveau.

Natuurlijk krijgt ook de roep om meer ICT ruim plaats in de brief van de minister. ICT biedt ons kansen op kwaliteitsverbetering en flexibiliteit. Als we het dan toch over de dynamische praktijk hebben, is het wellicht interessant op te merken dat een grote opleider als LOI tegenwoordig juist reclame maakt met klassikaal onderwijs in één klassikaal tempo. Zo’n commerciële organisatie is toch echt niet op haar achterhoofd gevallen.

Ook is ICT een soort eeuwige belofte die vanaf de invoering in het onderwijs begin jaren tachtig van de vorige eeuw nog nooit de voorgespiegelde beloften heeft waargemaakt. De laatste jaren komen veel experts en onderwijsmensen juist tot de conclusie dat vooral leren via de computer ook allerlei zeer nadelige aspecten heeft. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het onderwijs gevrijwaard moet worden van computers, maar een daadwerkelijke promotie vanuit het ministerie is geen goed idee: dat heeft de laatste 35 jaar niet gewerkt en als je blijft doen wat je deed, dan krijg je het resultaat dat je al had.

De minister wil de fusietoets behouden en is positief over de opsplitsing en hergroepering van brede ROC’s naar vakgerichte instellingen. Dat is in ieder geval een gedachte in de juiste richting, al maken wij ons zorgen voor het ontstaan van regionale monopolies bij de verschillende sectoren: wil je een technische opleiding, dan is er maar een megaopleiding in de regio. Het wordt een megaopleiding met een door het bestuur van boven opgelegd onderwijsmodel dat, als de minister haar zin krijgt, vooral innovatief en dynamisch zou zijn. Als tegenmacht voor deze oneigenlijke drang zouden hoog opgeleide en bevoegde docenten daadwerkelijk zeggenschap moeten krijgen over inrichting van hun eigen onderwijs. Helaas is dat een richting die de minister, naar het lijkt,  kost wat het kost wil voorkomen.

De minister heeft een brief geschreven waarin een aantal problemen in het mbo wordt benoemd, maar een analyse ontbreekt, de maatregelen bestendigen de bestuurlijke status quo en de oplossingsrichting in flexibilisering en ICT is ronduit schadelijk. Geen bedrijf zal hierdoor betere werknemers krijgen, geen hbo een betere mbo-instroom. Wellicht het belangrijkste: het financieringsmodel met alle perverse prikkels en een gemarginaliseerde rol van de docenten blijft, de minister heeft het vaak over de bestuurlijke kracht, die zo geheel overeind gehouden wordt. Mooie woorden over de blijvende fusietoets en herorganiseren van ROC’s tot vakcolleges doen daaraan niets af.

 

14 Reacties

  1. Hulde! Heldere taal. 

    Hulde! Heldere taal. 

    Laat de onderwijsredacteuren in de verschillende media hier goed nota van nemen. Spijker het aan de deur van het Ministerie. Helaas is die van glas. Dus dan maar plakken.

  2. Bedankt redactie voor dit

    Bedankt redactie voor dit heldere verhaal. Mede hierom ben ik blij dat ik lid ben van BON.
    Klaas Wilms

  3. Een scherp en helder verhaal

    Een scherp en helder verhaal zoals we dat van BON gewend zijn. Summa cum Laude!

    Het ‘just in time’ invoegen binnen projecten, van zogenaamde kennis zal wel bedoeld zijn om de leerlingen ertoe te verleiden deze kennis tot zich ten nemen. De moderne mondige geëmancipeerde leerling vertrouwt zijn onderwijsinstelling niet meer en wil niks leren waarvan het hem niet duidelijk is wat de zin ervan is. Dan moet je het wel geïntegreerd aanbieden om je leerlingen te motiveren.

    Ik denk dat leerlingen die in potentie een goed MBO-er zouden kunnen worden niet alleen maar slachtoffer zijn van het Brusselse streven naar 50% “hogeropgeleiden”. Ook de gelijkwaardigheidsmanie, die het accepteren van aangeboren ongelijkheid van potenties in de weg staat speelt een rol. Alle kinderen zijn kleine Einsteintjes in de knop. Zulke onzin verkoopt goed in onderwijsland.

    Vermindering in het aantal SOORTEN opleidingen komt mij goed voor. Maar het aantal NIVEAUX voor een bepaald soort opleiding zou omhoog moeten en voor de hoogste niveaux zouden op zowel het MBO als het VWO toelatinsexamens moeten worden afgenomen waarvoor goede leerlingen op de voorafgaande opleidingen voorbereid zouden moeten kunnen worden. De veelgeroemde Leidse Instrumentmakersschool en de IVA-Driebergen selecteren vast zelf hun leerlingen. Op z’n minst kunnen ze leerlingen die er niet thuis blijken te horen uit gooien.

  4. Ik ben in ieder geval blij
    Ik ben in ieder geval blij dat in de brief van de minister aandacht is besteed aan de kwaliteit van de examens: zonder goede examens loopt het niveau van een opleiding gevaar. Problematisch vind ik het plan om sommige mbo-opleidingen te bekorten met een jaar (van 4 naar 3 jaar). Ik heb voor de vakantie met mijn zoon op de gang van een groot mbo gestaan (voor een mbo4-opleiding werktuigbouw voor mijn zoon) waar lijsten aan de deur hingen met de namen van de leerlingen die al dan niet zouden worden bevorderd naar het tweede jaar, en het was een slagveld: van een groepje van 11 man bleven er 7 zitten of moesten van de opleiding af. Ook bij de opleidingen in andere technische richtingen waren er veel slachtoffers. Hoe zal dat gaan als de opleiding met een jaar bekort wordt? Mijn zoon gaat nu eerst havo doen, zodat hij over twee jaar goed voorbereid aan de opleiding zou kunnen beginnen (en zich verder eerst ook nog wat breder kan ontwikkelen). Verder zou ik graag de mening van Hinke Douma (BON-lid met veel kennis van en ervaring binnen het mbo) horen, zowel op de plannen van de minister als op de reactie van BON.

  5. Wat ik in de reactie van

    Wat ik in de reactie van Kersje mis is een verklaring voor het minder dan 50% bevorderen vn eerstejaars MBO-ers werktuigbouwkunde. Mijn eerste reactie is dat bij een school die zo streng selecteert afaluitende exrerne examinering van de leerlingen niet nodig is. Daarna denk ik 'als dat toch nodig is dan is het een puinhoop bij de toelating tot de school'. Een speciale rekentoets en misschien ook nog een taaltoets waarvoor een leerling geslaagd moet zijn om tot de gekozwn opleiding te worden toegelaten zou daar verbetering in kunnen brengen. Daarbij denk ik dat op ouderwetse manier toetsen met open vragen en pen en papier beter is dan het pseudo-objectieve toetsen met multiple choise en/of computer. De rekentoets zou zowel moeten toesten of leerlingen aan algemene eisen van reken–inzicht en -vaardigheid voldoen als toegespitst moeten zijn op het rekenen dat voor de gkozen opleiding nodig is. Als slagen voor het HAVO-examen wenselijk is voordat een leerling met een opleiding zoals werktuigbouw start hoort die opleidingstructureel beschouwd in het Hoger Beroepsonderwijs thuis. Maar het is natuurlijk wel zo dateen HAVO-diploma niet hoger staat dan dat van het vroegere MULO-examen en misschien gaat het de genoemde opleiding werktuigbouw om een opleiding die vroeger door scholieren met een MULO-diploma gevolgd werd. En warom noemt kersje de leerlingen die de opleiding neit halen "slachtoffers". Omdat hij vindt dat ze in het VMBO slecht les gehad hebben?

  6. Beste Malmaison, over het
    Beste Malmaison, over het geringe aantal leerlingen dat overging naar het tweede jaar heb ik een vraag gesteld aan degene die met ons het introductiegesprek voerde. Volgens haar mikken leerlingen/ouders vaak zo hoog mogelijk (mbo4) ook als dat voor de betreffende leerling niet de beste keuze is. En misschien had een aantal leerlingen op het vmbo niet een sector gekozen die goede aansluiting geeft op mbo-werktuigbouw? Als ik het goed heb komen er ook bij mbo-opleidingen eisen aan de op het vmbo gekozen sector. Ik ben, in tegenstelling tot de meeste BON’ers, wel blij met de nieuwe rekentoets, en er wordt bij aanmelding op het mbo een AMN-test afgenomen (combinatie van IQ-en persoonlijkheidstest), maar die is geloof ik niet bepalend voor toelating of niet, en mijn zoon kreeg daarnaast de gelegenheid om een dagje te gaan proefstuderen. Er wordt dus toch wel veel aandacht besteed aan de toelating en ik had er een heel positief gevoel over. “Slachtoffers” omdat het voor de leerlingen ongetwijfeld een hele nare ervaring is op deze manier een jaar te verliezen.

  7. De toekomst van het mbo staat

    De toekomst van het mbo staat weer hoog op de de agenda van minister Bussemaker. In juni liet ze de Kamer in een brief weten hoe zij denkt het mbo in de toekomst vorm te kunnen geven. Ik ben, als reactie hierop zo vrij geweest haar een brief te sturen.  Omdat de brief te lang is om in een reactie weer te geven, hieronder de belangrijkste punten.

    Mijns inziens zijn de onderstaande pijlers (investeren, kwalificaties, examinering en organisatie) van belang voor de toekomst van het mbo:

    INVESTEREN:

    1. In het middelbaar beroepsonderwijs zal stevig en vooral verstandig moeten worden geïnvesteerd in goede docenten, zeg maar minimaal “tweedegraads” bevoegde leraren.
    2. Het relatieve aandeel van deze bevoegde docenten dient minimaal 75% van het personeelbestand van het middelbaar beroepsonderwijs te zijn.
    3. Ook zou  80% van het besteedbare geld rechtstreeks aan het primaire proces ten goede moeten komen.
    4. Er moet geïnvesteerd worden in ‘top’ middelbaar beroepsonderwijs waar de leerlingen serieus worden genomen en iets leren waar ze wat aan hebben. Investeren in “zoek het zelf maar uit” onderwijs moet verboden worden.
    5. De lumpsum financiering dient veel meer  en beter afgestemd te gaan worden op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs en niet op  ‘ongezonde’ marktwerking.
    6. De cashflow van de onderwijsgelden dient veel beter te worden gestroomlijnd niet via allerlei vage andere kanalen (bijvoorbeeld zogenaamde regionale investeringsfondsen) te lopen.
    7. Investeer in gedegen 4- jarige mbo-opleidingen (niveau 4) om de kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het mbo-diploma te blijven garanderen.
    8. Investeer in versnelde en verkorte mbo-routes voor havisten en vwo’ers als alternatief
    9. Investeer in betere combinaties van opleidingen, bijvoorbeeld ‘commerciële techniek of technische commercie’ of ‘commerciële innovatie’.
    10. Investeer in het primair proces (en de studenten, passend onderwijs)  en maak gelden vrij door het mes te zetten in de kolossale overhead en  de  soms zinloze inzet van IT  (controleren in plaats van leren!) en ander maatschappelijk flauwekul onderwijs (bijvoorbeeld subsidie voor rekencoaches).

    KWALIFICATIES EN KWALIFICATIEDOSSIERS:

    1.  De inhoud van de kwalificatiedossiers is heel vaak nog te specifiek gericht op één vak of één functie in plaats van gerichtheid op de beroepssector. Met andere woorden het is te smal, of te vakgericht in plaats van beroepsgericht. Vandaar dat het mij lijkt dat het beter is om het te verbreden. Zo leidden bijvoorbeeld  de  kwalificatiedossiers  Manager Verkoop Reizen (n4) en Verkoper Reizen (n3) (opleiding Toerisme) alleen maar op voor werkzaamheden op een reisbureau. En dat terwijl er veel overlap bestaat met bijvoorbeeld het kwalificatiedossier Front-Office en dat reiswereld veel breder is en veel meer beroepen omvat. In dit geval pleit ik ervoor om in dergelijke gevallen over te gaan op “branchegerichte”  kwalificatiedossiers. M.a.w. in plaats van ‘Reizen’, gewoon een kwalificatie ‘Toerisme’. Let op dit geldt voor veel meer kwalificatiedossiers en branches, zo kan ik me ook wel iets voorstellen een kwalificatie ‘Bouwkunde’ i.p.v. ‘Middenkaderfunctionaris afbouw en onderhoud’ en ‘Middenkaderfunctionaris bouw en infra’. Op die manier kun je de hoeveelheid kwalificaties (diploma’s) van 627 al haast met de helft terugbrengen tot een aanvaardbare en werkzame hoeveelheid die de doelmatigheid van het middelbaar beroepsonderwijs ten goede komt en de nodige efficiency voordelen oplevert (kost minder geld). En natuurlijk heb ik niets tegen een extra uitstroomcertificaat of uitstroomdifferentiatie stukadoor, of timmerman op niveau 2 en 3, en uitvoerder en/of aannemer op niveau 4. En de vraag is of heet idee van vier niveaus nog wel van de deze tijd is. U gaf het al eerder aan om uit te gaan van een basis, een doorstroom en een uitstroomprofiel in combinatie met een middelbare vakschool (n3) en een middelbaar beroepsonderwijs (n4), als ik uw brief van 2 juni en uw eerdere voorstellen goed heb begrepen.
    2.  Ondanks de specifieke gerichtheid op het ‘vak’ is de inhoud van veel KD’s aan de vage kant en van lage kwaliteit. Kennis, vaardigheden en beroepshouding zijn veelal van minimaal niveau. De vakspecifieke onderwerpen worden in veel gevallen verdeeld over 3 tot 4 kerntaken, werkprocessen, prestatie-indicatoren die weer verdeeld zijn over de nodige pagina’s. Uitgaande van minimale vereisten en vrijheden leidt dit vooral tot heel veel Babylonische spraakverwarring en de nodige byzantijnse discussies. Zowel voor leerlingen en docenten is het nog steeds een grote berg rijst waar men zich maar doorheen moet eten. Een verbetering zou zijn om de specifieke vakinhoud duidelijker en geconcentreerder op te nemen. Met andere woorden de bekende ‘vaktheorie’ en ‘vakkenleer’ in ere herstellen. Dus afstappen van de zogenaamde integrale leerlijn van het sociaal constructivisme (gooi alles maar op een hoop en dan zien we el waar het schip strandt), maar kiezen voor heldere ‘leer’ vakken (instructivisme).
    3. De vereiste onderdelen voor Nederlands en Rekenen en ook de moderne vreemde talen expliciet opnemen en in de beroepscontext beschrijven in de kwalificatiedossiers. En niet zoals nu, ‘enige rekenvaardigheid gewenst’, als de leerlinge in staat geacht wordt een voor- en een nacalculatie op te kunnen stellen.

    EXAMINERING:

    1. Mbo leerlingen hebben graag cijfers op hun eindlijst. Voldoende of competent zegt ze niets, trouwens het zegt bedrijfsleven ook weinig. Leerlingen willen weer trots kunnen zijn op hun leerprestatie. Ook bij doorstroom vraagt het hbo vraagt steevast om cijfers, in verband met loting. Zie ook het artikel; ‘Rechter keurt lagere plaatsing studente af’. (de Volkskrant 24-02-2011) Mijn voorstel; kwalificerende examenuitslagen in cijfers.
    2. Centrale landelijke examens voor alle vakken en opleidingen van het middelbaar beroepsonderwijs. Dat komt de maatschappij ten goede, dan staat een diploma ergens voor en zijn de exameneisen voor iedereen gelijk en helder.
    3. Leerlingen kunnen bij centrale landelijke examens  indien nodig(o.a. bij verhuizing) gemakkelijker overstappen naar een ander ROC. Nu is dat erg lastig, of zeg maar onmogelijk.
    4. Ook de examenvormen beperken tot een schriftelijk (vaktheorie), mondeling (o.a. voor de talen) en of een praktijkexamen (vooral bij de nogal handvaardige en technische opleidingen). Deze vormen moeten dan ook centraal landelijk worden vastgesteld. Proeve van bekwaamheden, criterium gerichte interviews, portfolio’s en bewijsmappen, zijn aardige probeersels maar erg fraudegevoelig gebleken en minder objectief dan gedacht.
    5. In verband met de duidelijkheid voor leerlingen en docenten en de vergelijkbaarheid met andere roc’s lijkt mij een eenvoudige deel-examenstructuur een goed hulpmiddel. Met de huidige kwalificatiedossiers zijn nog al wat opleidingen in het mbo voor zowel leerlingen en docenten een onduidelijk moeras. Ergens aan het eind van de tunnel (na drie of vier jaar mbo)is er een lichtpuntje, het summatieve examen (eindexamen) en wat er daarvoor gebeurd is vaag. Dit is het zogeheten ‘formatieve’ of ‘ontwikkelingsgerichte’ traject waarin hooguit al dan niet groei aangetoond mag worden. Mijn voorstel zou zijn om de summatieve examinering beter te spreiden over het gehele opleidingstraject. Bijvoorbeeld door aan het eind van elk schooljaar een centraal landelijk deel examen af te nemen. Dat schept een hoop duidelijkheid en bovendien is er dan voor veel leerlingen meer uitdaging en dan is het ook eenvoudiger om de leerlingen gefocust, scherp en gemotiveerd te houden. De trajecten worden daardoor overzichtelijker en voorkomen te lang en vooral uitgestelde leermotivatie.
    6. Geen verplichting tot eenzijdige examinering in de leer- of stagebedrijven. Er moeten duidelijke eindexamens komen die of een schriftelijk examen (met al dan niet een mondeling gedeelte) en/of een praktijkexamen bevatten. Het afnemen van praktijkexamens in of tijdens de beroepspraktijk vorming (BPV) alleen als het kan plaatsvinden onder de juiste en gelijke examenomstandigheden. Misschien is een landelijke centrale praktijkexamenhal wel een goed idee, zoals bij Innovam in Nieuwegein.

    ORGANISATIE EN INRICHTING:

    1. Als eerste zouden het mbo s en het vmbo veel meer dan nu op elkaar aan moeten sluiten zonder dat er een ‘verlengd vmbo’ gaat ontstaan. In uw brief van 2 juni doet u hiervoor uitstekende voorstellen.
    2. Mijn inziens zou het mbo zou moeten gaan bestaan uit een 3 of 4 jarige mbo-traject voor niveau 4 (gericht op de doorstroom naar hoger onderwijs), een 2 tot 3 jarig traject voor het middelbaar vakonderwijs (niveau 2 en niveau 3) en een twee jarige traject voor het funderend beroepsonderwijs (niveau 1 en educatie). Voor de goed opgeleide havisten en vwo’ers kun je denken aan een versnelde opleiding mbo 4 (maximaal 2 jaar), laten we hem foundation degree noemen, als voortraject op het hbo of de bachelor.
    3. Het aandeel van de stage (BPV) zou in mijn optiek zo tussen 20% minimaal en de 30% van de totale opleidingstijd een reële optie zijn om het praktijkgerichte van het mbo vorm te kunnen geven. En deze uren dienen wel conform mee te tellen in de bekostiging als zijnde onderwijstijd.
    4. De begeleiding van de BPV vanuit de school kan veel beter.  Er zijn nog te weinig onderwijsmensen met  de juiste affiniteit met bedrijfsleven en ondernemerschap.  Ook kan de facilitering voor deze begeleiding  nog wel een boost gebruiken.
    5. Het goede aan ‘Focus op vakmanschap’ en uw voorstellen is dat de onderwijstijd op 1000 klokuren per jaar is gesteld, met een daarin evenredig aandeel van de beroepspraktijkvorming.
    6. De groepsgrootte van een lesgroep per bevoegde docent bedraagt wat mij betreft maximaal 20 tot 24 leerlingen. En grootschalige scholen kennen hun grens bij 15.000 leerlingen en kleinschalige scholen  (organisatorisch) bij 5000 leerlingen. Uitzonderingen daargelaten. Voorkom kleinschalige constructies in grootschalige OMO-vormen (60 scholen met meer dan 60.000 leerlingen).
    7. Het gebruik  van internet (o.a. e-learing en MOOC’s) en het zogenaamde zelfstandig leren moet in redelijkheid worden aangeboden. Een mooi streefcijfer lijkt mij ongeveer 25% tot 30% maximaal van de lesweek.
    8. Voor het onderdeel Nederlands en moderne vreemde talen zou het goed zijn als er ook weer ‘literatuur’ onderwijs op het rooster komt. En dit zou uitgebouwd kunnen worden naar de beroepsgerichte vakken met zoiets als een ‘capita selecta’.
    9. Er moet ook gegarandeerd kunnen worden dat het docententeam voor minimaal uit 70% wettelijk bevoegde docenten bestaat. (bijvoorbeeld minimaal 2e graads bevoegdheid).
    10. Gezien de ‘grijze’ samenstelling van de huidige populatie van docententeams en de waarschuwing indertijd van het SPB, dat met het verdwijnen (pensioneren) van de ‘grijze massa’ de vakbekwaamheid uit het onderwijs verdwijnt, pleit ik er ernstig voor om na te denken over de opzet van een specifiek op het mbo gerichte lerarenopleiding.

     

  8. Kwaliteitsafspraken minister

    Kwaliteitsafspraken minister en macrodoelmatigheid nagels aan de doodskist van het mbo

    Met  kwaliteitsafspraken voor het mbo enhet wetsvoorstel macrodoelmatigheid in het middelbaar beroepsonderwijs wil minister Bussemaker een bezuiniging van 120 miljoen euro realiseren. Daarmee wil ze bereiken dat het aantal opleidingen sterk vermindert. Deze vorm van bezuinigen heeft een zeer ongewenst effect op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs. Bovendien wemelt het wetsvoorstel van de verplichtingen en regels waarmee het mbo onder curatele wordt gesteld en afgeslankt tot een soort onderwijs dat er op gebaseerd is om de lagere sociale klassen af te richten (niet op te leiden) voor de laagste baantjes op de arbeidsmarkt.

     

    Het middelbaar beroepsonderwijs dient, volgens mij op te leiden voor een plek op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Dit kan nooit automatisch samengaan met een bezuiniging van 120 miljoen. In het mbo is er bovendien sprake van een veel te hoge werkdruk voor de docenten, veel te grote lesgroepen en is goede begeleiding van de leerlingen vaak een sluitstuk. De gewenste verhoging van de kwaliteit van het onderwijs, zoals dat wordt beschreven in het wetsvoorste,l zal echt niet worden gerealiseerd door de scholen te gaan korten op het budget. Met dit voorstel zal eerder het tegendeel worden bereikt.

     

    Het wetsvoorstel wemelt (dat is zelfs een hele zware eis) van de arbeidsmarktrelevantie. De arbeidsmarktrelevantie van opleidingen is nauwelijks te beoordelen. Waar nu tekorten worden gesignaleerd, is over vijf jaar sprake van een overschot en omgekeerd. De overheid kan ook niet voorkomen dat er tekorten ontstaan in specifieke vakgebieden. Er zijn veel vakgebieden die worden verzorgd door kleine opleidingen. Deze kleine opleidingen moeten, als dit wetsvoorstel doorgang vindt, sluiten omdat zij niet rendabel genoeg zijn. De opmerking dat opleidingen met minder dan 18 deelnemers (zie wetsvoorstel) geen reden van bestaan hebben omdat ze op basis van deze norm niet arbeidsmarktrelevant opleiden, is krom. Zij kunnen vaak hartstikke arbeidsmarktrelevant zijn.

     

    Ook verplicht de minister met dit wetsvoorstel de scholen, om de studenten van de juiste informatie over de arbeidsmarktrelevantie te voorzien. Hoe er wordt toegezien of deze informatievertrekking met betrekking tot de arbeidsmarktrelevantie juist is wordt weer toebedeeld aan de inspectie. De vraag is of dit, gezien de historie, de inspectie wel kan en of dit wel behoort tot de inhoud van het onderwijs waarover de inspectie eigenlijk behoort te gaan.

     

    De minister lijkt haar hoop te hebben gevestigd op de herziening van de kwalificatiestructuur. Deze draagt in haar ogen bij aan een beter aanbod van opleidingen. Zij wil dit bereiken door het invoeren van bredere kwalificaties en die dan in haar ogen zouden leiden tot een betere arbeidsmarktpositie. De verplichting tot verantwoording van opleidingen met een risico op onvoldoende arbeidsmarktperspectief in het Jaarverslag en het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief, leidt alleen maar tot een steeds grotere bureaucratie.  De verantwoording zou zich hooguit moeten richten op opleidingen waarvan het arbeidsmarktsucces meerjarig tekort schiet.

     

    Onderwijsinstellingen kunnen niet verantwoordelijk zijn voor het succes van schoolverlaters op de arbeidsmarkt. De Inspectie van het onderwijs moet toezicht houden op de inhoud van het onderwijs (wat zij nog nooit heeft gedaan maar wel haar taak is) daarom zou de Inspectie van het Onderwijs geen toezicht moeten houden op het arbeidsmarktperspectief van opleidingen.

  9. Beste kersje,

    Beste kersje,

    Dank voor je toelichting. Het is, denk ik, hlemaal niet zo dat veel BONners er tegen zijn inzicht en vaardigeheden in rekenen bij de leerlingen door middel van betrouwbare toetsen waaraan de zij worden onderworpen te contrleren en leerlingen zo op een hoog niveau te houden. Maar de toetsen moeten wel datgene toetsen waarvoor ze bedoeld zijn. Er moet dus eenstemmigheid bestaan over wat inzicht en vaardigheid in rekenen precies inhouden en de toetsen moeten dat goed kunnen meten. BON meent dat dat bij de gebruikte centrale rekentoets niet het geval is omdat veel scholieren bij die toets struikelen over hun gebrek aan taalvaardigheid en omdat open-vraag-toetsen betrouwbaarder meten mogelijk zouden maken.

    Toelating zonder een betrouwbare rekentoets tot het VWO is een absurditeit en nog absurder is een rekentoets aan het einde van het VWO. Maar dit is terzijde van jouw verhaal.

  10. Wat vererend dat Kersje

    Wat vererend dat Kersje geïnteresseerd is in mijn mening. Zowel nota als BON-commentaar zijn nogal veelomvattend, dus ik pak (vandaag slechts twee elementen eruit. 

    Al in het begin van het BON-commentaar stuit ik op een zin waar ik het volstrekt mee oneens ben:  ‘Leerlingen die de facto nooit tot het MBO hadden moeten worden toegelaten’. Ik vind het voor iedere Nederlander van belang dat hij een beroep leert op zijn eigen niveau.  Op het MBO is dat mogelijk op maar liefst vier niveaus. Het is al wel erg lang geleden dat MBO alleen bestond uit het hoogste niveau (min of meer vergelijkbaar met het huidige niveau 4). Mensen die daar op dit moment nog naar verwijzen hebben de ontwikkelingen in de laatste 25 jaar niet gevolgd.

    Daarnaast zijn er twee andere belangrijke factoren, die op dit moment realiteit zijn:

    –          de leerplicht die verhoogd is naar 18 jaar (terwijl leerlingen normaliter gemiddeld met 16 jaar van het VMBO af komen)

    –          de kwalificatieplicht, waardoor je zonder een startkwalificatie (tot nu toe is dat niveau 2) niet van school af mag.

    Ik vind dat iedere leerling die een VMBO-diploma heeft moet toegelaten worden op een beroepsopleiding. Daarbij kun je zeggen dat de ongediplomeerden én ongemotiveerden een kans kunnen krijgen in de Entree-opleidingen, die inderdaad met een omweg in de plaats zijn gekomen van het voormalige vormingswerk. (Overigens: de omstandigheden in een voormalig vormingscentrum waren wel tien keer beter dan wat men in de Entree-opleidingen kan aanbiedingen). Het lijkt erop dat een 'diploma' van de Entree-opleiding gaat gelden als startkwalificatie.

    De instroom in niveau 2, 3 en 4 hangt lang niet altijd samen met het intelligentieniveau van de leerlingen. Daarbij spelen vaak ook hele andere factoren, die vaak van doorslaggevend belang zijn geweest in de vooropleiding. Je kunt denken aan een moeilijke puberteit, scheidende of ruziemakende ouders, verkeerde vrienden, jeugdzorg, kinderbescherming en justitie. Ook handicaps en stoornissen kunnen een rol spelen. Jarenlang heb ik in niveau 2 (Techniek) lesgegeven met het gevoel dat er intellectueel gesproken zeker een kwart van de leerlingen een hoger niveau had kunnen behalen als de omstandigheden beter waren geweest. Het gebeurt dan ook regelmatig dat leerlingen opeens ‘het licht zien’ en gemotiveerd raken door het vak. Juist voor die leerlingen die willen en kunnen moet de mogelijkheid blijven bestaan om ‘op te stromen’ via niveau 3 en 4, naar soms zelfs het HBO. Daarbij moeten de eisen niet verlaagd worden om te voldoen aan allerlei externe plannen, maar het draagt wel bij aan het optimaal benutten van talent en het individuele geluk van leden van onze samenleving.

    Leerlingen die nooit hadden moeten worden toegelaten bestaan in mijn ogen niet. Ik ben ervan geschrokken dat mijn BON op deze manier redeneert.

  11. Het verminderen van het

    Het verminderen van het aantal keuzemogelijkheden voor opleidingen wordt met nauwelijks enige onderbouwing gesuggereerd. (Als je minder te kiezen hebt word je minder gauw ontevreden). Dat lijkt me een redenering die BON onwaardig is.

    Natuurlijk kan het geen kwaad om te kijken of elke opleiding recht van bestaan heeft, maar dan wel met een oog op de arbeidsmarkt en niet met het oog op mogelijke ontevredenheid van de kiezer. Eerlijk gezegd ken ik zelf geen voorbeelden van overbodige keuzemogelijkheden, wél van opleidingen met weinig arbeidskansen, maar dat is een geheel andere discussie.

  12. Ik krijg de indruk (maar ik

    Ik krijg de indruk (maar ik kan me vergissen), dat ook BON met open ogen trapt in de truc van de diverse Colleges van Bestuur van de ROC's. Ogenschijnlijk vindt er schaalverkleining plaats door de diverse sublocaties van de ROC's te tooien met eigen namen (MBO Amersfoort, Automotive college etc. etc.). De feitelijke situatie van deze scholen veranderen helemaal niet: nog steeds moeten deze optisch onafhankelijke schooltjes dansen naar de pijpen van beleidsmedewerkers en Colleges van Bestuur die bepalend zijn en veel geld opslokken.

    BON praat positief over de ontwikkeling van 'vakcolleges'. Ik zie daar zelf weinig goede voorbeelden van en beschouw het vooral als een manier van de VMBO-scholen om met lagere eisen hun leerlingen langer vast te kunnen houden.

    BON suggereert dat 'de herinvoering van bedrijfsscholen' weer in volle gang is. Ik vrees dat zij dat éne voorbeeld van die éne scheepswerf in de Volkskrant daarbij in het achterhoofd hebben. Ik ken slechts één ander voorbeeld van een bedrijfsschool. Een alternatief is dit echter nauwelijks, aangezien (leerplichtige) leerlingen alleen een opleiding kunnen volgen als ze een baan hebben bij het betreffende bedrijf.

    Voor de sector Techniek (die ik natuurlijk het beste ken) moet ik constateren dat het geschreeuw van het bedrijfsleven om 'echte vakmensen' slechts voorkomt uit hun wens om gelden binnen te slepen en zonder noemenswaardige hinder goedkope buitenlanders te kunnen aannemen. Ik bestrijd hun bewering dat er tekorten zijn aan vakmensen, zolang ik nog zoveel werkloosheid zie onder goed opgeleiden technici. Ik ken zelfs voorbeelden van bedrijven die (wegens financiële voordelen) goedkope mensen uit het buitenland aantrekken ten koste van de Nederlanders die ditzelfde werk ook zouden kunnen doen. Dit verschijnsel doet zich voor op ALLE niveaus! Ik zou toch wensen dat BON deze trucages doorziet en niet zonder bewijzen de kreet overneemt dat we vakmensen tekort zouden hebben.

  13. Dank, Hinke Douma. Inderdaad
    Dank, Hinke Douma. Inderdaad moet iedereen een beroepsopleiding kunnen doen, dus ook de mensen die nu naar de entree-opleiding gaan. Dat zijn,dacht ik, niet altijd mensen die het vmbo hebben afgerond, maar ook vmbo-dropouts en bijvoorbeeld leerlingen van het praktijkonderwijs. Ik kan goed begrijpen dat leerlingen die met een vakopleiding van een hoger mbo-niveau bezig zijn niet met hen op een hoop willen worden gegooid. Er zijn genoeg mensen die niet weten dat er vier mbo-niveaus zijn; voor hen is het mbo een pot nat. Dat er onderscheid gemaakt wordt in de naam van diverse niveaus lijkt me daarom een goed plan.

  14. Eigenlijk is het altijd

    Eigenlijk is het altijd praktijk dat je na het noemen van je opleiding er onmiddellijk bij vermeldt om welk niveau het gaat, hoewel je het vaak ook aan de benaming van de opleiding kunt zien.

    1. assistent-moneur

    2. monteur

    3. eerste monteur

    4. technicus

Reacties zijn gesloten.