Mijn vak als heilige grond. Over welwillendheid en dankbaarheid in het onderwijs

Godsdienst-Levensbeschouwing als heilige grond! Welwillendheid en dankbaarheid in het onderwijs

Inleiding
Geef jij Godsdienst-Levensbeschouwing? Dat is zeker dubbel moeilijk! Dat is een opmerking die ik regelmatig van nieuwe kennissen krijg. Lesgeven zou al niet meevallen en het vak Godsdienst-Levensbeschouwing (GL) natuurlijk al helemaal niet. Klopt als een bus, als ik terugdenk aan mijn eigen middelbare school. We zaten in de bovenbouw vaak te kaarten, terwijl ergens voor in de klas een leraar boos stond te worden. Niet voor niets dat leraren godsdienst in de jaren zeventig bij bosjes overspannen raakten. Maar gelukkig heeft GL als geen ander vak op school een transformatie doorgemaakt, zowel vakinhoudelijk als didactisch. Althans, dat is mijn ervaring. In dit artikel breng ik zowel de ervaringen van twee leerlingen als mijn eigen ervaringen ter sprake. Zoals de titel al aangeeft, hier spreekt een leraar die dankbaar is dat hij mag lesgeven aan én mag leren van leerlingen.

Leerlingen leren denken in perspectieven
De methode die op onze school gebruikt wordt heet Perspectief. Deze methode doet haar naam eer aan, omdat zij leerlingen leert om jezelf, de mensen en de wereld om je heen vanuit verschillende perspectieven te bekijken. Hier ligt een wezenlijk verschil met de godsdienstlessen van vroeger: GL is principieel multireligieus van opzet of beter gezegd, de insteek is levensbeschouwelijk van aard. Binnen dit kader komen in de onder- en bovenbouw allerlei herkenbare levensthema’s aan bod, van ‘Anders’, ‘Agressie en geweld’, ‘Arm en rijk’ tot ‘Je lichaam, je leven’. Dit biedt goede ingangen tot gesprekken en zelfreflectie (dit alles vindt zijn uitwerking in een meestal zeer verzorgd A-4-werkschrift). Het citaat van de volgende leerling maakt dit naar mijn idee goed duidelijk.
“Ik vind Godsdienst-Levensbeschouwing een waardevol vak. Dat heeft te maken met een aantal dingen. Ten eerste: door dit vak ga je met verschillende perspectieven naar dingen kijken, daardoor krijg je een beter inzicht in bepaalde dingen. Ten tweede: de hoofdstukken bevatten veel informatie, niet alleen voor dit vak, maar ook voor andere vakken. Ten derde: het vak wordt op een goede manier uitgelegd. Dat komt niet alleen door het boek, maar ook door de leraar. Mijn leraar heeft duidelijk veel ervaring met dit vak. Ik heb hem nu al 4 jaar, maar toch blijf ik dingen van hem leren. Mijn conclusie is dus dat het vak én de leraar van zeer goede kwaliteit is. Met vriendelijke groet, (leerling 4de klas).

Twee perspectieven
Het vak GL heeft wat mij betreft twee aanvullende invalshoeken. Enerzijds het persoonlijke beleven en anderzijds de gestolde ervaringen van de grote tradities. Ik vind het altijd een uitdaging om die twee polen op elkaar te betrekken. Om te laten zien hoe achter de grote verhalen persoonlijke geschiedenissen zitten, die vaak heel herkenbaar zijn. Zo merk ik dat er een grote openheid bestaat voor Bijbelverhalen, mits die herkenbaar verteld worden. Ook zie ik het als een uitdaging om de spirituele snaar in verhaal én in leerlingen te raken. Dat dit regelmatig lukt, vervult mij met dankbaarheid. Dan wordt het diep stil in de klas: we staan op heilige grond. Orde- en motivatieproblemen komen dan ook bijna niet voor, terwijl ik toch veel maakwerk van de leerlingen verwacht. Maar uiteindelijk gaat het mij om bij te dragen aan het vermogen tot zelfreflectie. Feiten vergeten ze toch wel (al blijven sommige verhalen jaren hangen), maar echt inzicht blijft (hopelijk) bij. Het volgende citaat maakt dat mooi duidelijk en zonder het te weten loopt hij vooruit op het levensvisiewerkstuk dat leerlingen in de bovenbouw Havo-VWO als Praktische Examenopdracht dienen te maken:
“Ik vind godsdienst-levensbeschouwing een leuk vak. Je moet namelijk hele persoonlijke vragen beantwoorden die normaal (daarmee bedoel ik in de maatschappij of bij andere vakken) niet aan je gesteld worden. Hierdoor leer je jezelf beter kennen, want je wordt continu met jezelf geconfronteerd, waar je voor staat, waarin je gelooft. Je moet door de vragen ook naar het leven kijken en daarover filosoferen en dat vind ik heel mooi en leuk. Je moet over veel dingen nadenken; wat je ervan vind, waarom en daardoor leer je jezelf beter kennen wat ervoor zorgt dat je bewuster van jezelf wordt en bewuster van je leven wordt. Zo schrijf je (ik tenminste) je jezelf eigenlijk op papier en dat vind ik heel speciaal; onomschrijfbaar gewoon. Dat maat LB een heel bijzonder vak” (leerling klas 4).

Levensvisiewerkstuk
Om op het Levensvisiewerkstuk terug te komen dat leerlingen in klas 4 maken, vrijwel alle leerlingen geven al meer dan 10 jaar aan dat een bijzondere ervaring te vinden. Ieder jaar ploeg ik me door de zeer persoonlijke verhalen heen en voorzie ik ze van mijn bemerkingen. Daar gaat gruwelijk veel tijd in zitten, maar dat wordt dan ook zeer gewaardeerd. Vaak schrijven ze dat dit het eerste werkstuk is waar ze echt wat van hebben geleerd. Inmiddels is er een traditie van vertrouwen opgebouwd, men weet dat het én diepgaand gelezen wordt én veilig is. Dat helpt leerlingen meestal over de drempel om ziel en zaligheid aan papier toe te vertrouwen. In de slotbeschouwing geven ze vaak aan dat het niet alleen een zeer bijzondere ervaring was, maar dat hun kijk op hun eigen leven ook verdiept en soms zelfs veranderd is. Dan is mijn missie geslaagd.
Lesgeven als wederkerig proces
Mijn lessen zijn pas echt geslaagd wanneer een leerling iets zegt of vraagt waardoor ik een nieuw perspectief op het onderwerp krijg; dan ben ik leerling en zij leraar. Dat overkomt me elke dag wel een keer en zo zijn we samen een lerende gemeenschap. Deze grondhouding van willen leren lijkt me essentieel voor het leraarschap van welk vak dan ook en al helemaal van ons vak. Leerlingen die nieuw zijn op school hebben vaak een vreemd beeld van de leraar GL: hij / zij zou bekrompen zijn, ouderwets en binnen één straatje denkend. Gelukkig leert de praktijk anders wat soms leidt tot oprechte verbazing.
GL als verplicht eindexamenvak én als welwillendheid
Sinds een aantal jaren is GL bij ons op school een klein eindexamenvak. Als wij motivatieproblemen hadden gehad op school, zou ik er niet voor dit kader gekozen hebben. Want het cijferen mag geen extrinsieke motivatiefactor worden. Het is eerder andersom. Leerlingen vroegen er zelf om: “Meneer, we werken altijd heel goed bij u en halen mooie cijfers. Waarom mogen die niet meetellen op de eindlijst?”. Die vraag is positief opgepakt waarmee het vak ook een formele plaats binnen het eindexamenprogramma heeft gekregen.

Het vak staat bij ons op school goed bekend en collega’s vragen wel eens hoe wij die kids zo weten te motiveren, bijv. voor een bijdrage aan de Kerstviering. Het organiseren van zo’n viering is ieder jaar weer een hele klus, maar gelukkig zijn er altijd weer leerlingen die me versteld doen staan met hun inzet. “Meneer, maakt u zich maar niet zo druk, wij regelen dat wel”. En ja hoor, ze boksen het voor elkaar. Dat bevestigt mij dat lesgeven ten diepste genade is, namelijk vrijwillige zelfgave van welwillende leerlingen. Aan hen wijd ik mijn laatste woorden: “Dank jullie uit de grond van mijn hart!”.

Over Banning 4 Artikelen
Al 25 jaar mag ik fulltime in het VO werken als docent levensbeschouwing (met sterke filosofische poot). Daarnaast werk ik als levensbeschouwelijk adviseur en gastdocent (verhalenverteller vooral) in het PO. In 2015 mocht ik promoveren op een onderzoek naar de rol van roeping binnen de professionaliteit van leraren PO en VO. Meer filosofisch gezegd, het was een onderzoek naar de verhouding tussen de instrumentele benadering en een meer op betekenisgeving en relaties gericht paradigma binnen het onderwijs. Titel: Leraren, wat boeit jullie? Theoretisch en empirisch onderzoek naar de rol van roeping binnen de professionaliteit van leraren (Antwerpen-Apeldoonn: GARANT).

13 Reacties

  1. mooi verslag
    De heer Banning laat zien hoe mooi het onderwijs kan zijn.
    De ervaringen van ‘heilige grond’ kan ik herkennen; zeldzame momenten van intense stilte en beleving, meestal n.a.v. bijbelverhalen.
    Maar de wereld staat steeds weer aan de deur te kloppen waana ik vele malen meer als een Petrus in de golven ben weggezakt. Ook dat is de onderwijswerkelijkheid: het onvolmaakte en moeizame leven vol strijd en moeite met hier en daar en af en toe een overwinninkje.

  2. Inderdaad ook strijd en moeite
    Beste collega, het doet me deugd dat u die zeldzame momenten herkent. Uiteraard herken ik ook de strijd en moeite, die er geleverd moet worden. Wel merk ik gaandeweg de jaren dat de beschreven mooie momenten steeds vaker voorkomen. Leerlingen waarderen je inzet en noeste ijver (alles op tijd en grondig nagekeken, op zijn tijd streng, maar ook eens een extra kans bieden). Leerlingen vertrouwen je gaandeweg meer toe en waarderen dat vertrouwen. Neemt niet weg dat ik ook wel eens een kleingelovige als Petrus ben.

    Maar toch overwint de dankbaarheid het van het ongeduld en de soms aanwezige teleurstelling. Dat geeft een opgeruimd gemoed en ik vermoed dat leerlingen dat ook waarderen. Bovendien merken ze dat je je steeds blijft verdiepen in je vakgebied (“hij denkt er echt over na”, zie je soms denken en heel soms uitspreken). Dat spreekt toch tot de verbeelding en dat motiveert mijns inziens ook. De aanhouder wint, hoop ik dan maar (vanmiddag kwam een Havo-4 leerling die een ‘1’ voor zijn schriftcontrole had gekregen bij me en liet me een heel nieuw schrift zien. Hij had in de herfstvakantie 18 pagina’s helemaal opnieuw gemaakt! Tja, dat ontroert me dan diep.

    drs.Bill W.J.M.Banning – theoloog, identiteitsbgeleider (r-k po), onderwijsdier in hart en nieren (vo), promovendus

    • Meer dan BON
      is deze waarheid:
      ‘Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan; als de Here de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter.
      Het is voor u tevergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet; Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap.’

      Deze waarheid is meer dan BON kan vatten.
      Desalniettemin groter dan BON kan prediken.
      Genoeg dus.

      • Tevergeefs zwoegen
        Beste Moby, wat gaaf.
        Een paar weken terug schoot me deze tekst ook te binnen als hierbij passend. toen ik vroeger deze tekst las, kon ik er niet veel mee. Nu besef ik steeds meer dat alles een gave is, over en weer. Les kunnen géven vraagt om een geschenk van de kant van de leerlingen: zij géven je de kans les te geven. Maar wij geven hun de kans tot dat geven.
        In dat wederkerige geven gebeurt iets dat ongrijpbaar is. Ook niet in protocollen vast te leggen is (en al zeker niet in een ‘klassenmanagement’, wat een rotwoord trouwens). Maar het raakt wel de kern van goed onderwijs.
        Op die manier resoneert er iets van de leraar naar de leerlingen en van de leerlingen naar de leraar. Echt doorleefde kennisinhoud en echt eigen gemaakte vaardigheden komen zo gemakkelijker tot hun recht.

        Bill W.J.M.Banning

        • iets dat ongrijpbaar is…
          Zo omschrijft u de meest waardevolle onderwijsmomenten op zijn best.
          De treurigheid van het theoretisch management-denken is gelegen in het feit dat men denkt te weten hoe de processen verlopen. Ze denken de processen dusdanig ontleed te hebben dat zij deze vervolgens aan alle betrokkenen kunnen voorschrijven.
          Waar de praktijkmens vooral ijdel gebazel ziet, denkt de manager (en met hem de politiek) dat de ontlede processen tot meer succes zullen leiden als zij breed worden opgelegd. En mede hierdoor is de bureaucratische papierberg ontstaan: procesmatig lijkt het op papier allemaal correct.
          Maar de genade kan niet worden gevangen door processen vast te leggen.
          De genade zorgt voor onverwachte situaties: dacht men een proces helemaal te hebben begrepen, komt succes plots uit een totaal onverwachte hoek naar voren.
          ‘De letter doodt’, zegt het bijbelwoord.
          U beschrijft het fraai, net als Augustinus.
          Geen manager kan daaraan tippen.
          Helaas lopen zij de spelers wel voortdurend voor de voeten.

        • aversie tegen het planmodel
          Al reagerend wordt mij duidelijk waar mijn aversie tegen de managementcultuur vandaan komt. Die cultuur denkt hele processen te hebben ontleed en verkeert vervolgens in de waan dat men leerkrachten daarmee kan sturen. Schrijft men een handelingsplan volgens de ontdekte processen, zou alles goed moeten gaan.
          Waar de leraar beseft hoe de meest waardevolle momenten op ’toeval’ berustten, oftewel genade.
          Leerstof kan worden ontleed. Maar onderwijsprocessen worden vooral ontleed ten behoeve van de ijdelheid van die theoretici. omdat die processen erg persoonsgebonden kunnen zijn en daardoor zonder algemene geldigheid.
          Maar het managementjargon overspoelt helaas deze tijd; op een zender als BNR b.v. hoort men voortdurend dergelijke holpraat van deze lieden langs de zijlijn.

          • managementscultuur = nieuwe lerencultuur
            Inderdaad moby, de overeenkomsten tussen de denkwijze van de geinstitutionaliseerde managementscultuur en die van het nieuwe leren zijn opmerkelijk.

            Ik noem een paar punten:

          • De theorie van managementsopleidingen is uiterst oppervlakkig.
          • Managers leren vooral in de praktijk, onderwijsvernieuwers menen dat productgericht werken beter is dan leren vanuit een theoretische opbouw.
          • Managementstheorie verandert nogal snel, de ene hype volgt de andere op. Moeten we management by walking omarmen, zijn zelfsturende teams belangrijk of is de Japanse kwaliteitscontrole essentieel? Evenzo menen onderwijsvernieuwers dat theorie over andere vakken (dan het management) een halfwaardetijd van 3 jaar heeft.
          • Een korte “training” is voor een manager vaak ruim voldoende. Onderwijsvernieuwers denken ook vaak dat de theorie best just in time met een dagje of uurtje training kan worden afgedaan.
          • En wat je zelf al noemde: de fixatie op smart doelen en plannen. Zelfs bij het zogenaamde natuurlijke leren worden leerlingen geacht hun leren planmatig te sturen, terwijl juist natuurlijk leren helemaal niet planmatig verloopt.
          • Ik heb vaak gedacht dat het geen toeval is dat managers en onderwijsvernieuwers elkaar zo goed liggen. Naast de gedeelde (eigen)belangen zijn er grote overenkomsten in denkwijzen.

          • een broertje dood
            De praktijk is dan ook dat het gros van de leerkrachten een broertje dood heeft aan al die plannen en schema’s.
            Ze beseffen zeer goed dat ze meedoen aan een schijnvertoning: net doen alsof je het hele proces van A tot Z van te voren goed doordacht hebt.
            Ze breken zich het hoofd over de juiste formulering maar geloven er verder niet in.
            Waar de beste onderwijsmomenten ongepland blijken plaats te vinden en ‘fingerspitzengefuehl’ nauwelijks te beschrijven is.
            Al doende ontmoet men weerstand en/of medestand en neemt men adviezen al of niet ter harte n.a.v. specifieke praktijksituaties. Dit alles laat zich niet in een schemaatje plannen.
            De leerstof moet goed ontleed zijn: dat is veel belangrijker.

            Gek genoeg halen vernieuwers juist daar hun neus voor op (denk b.v. aan RR) maar eisen ze wel dat u uw gedrag en uw toekomstig gedrag alvast tot in de puntjes gaat beschrijven en plannen. Het is volstrekte waanzin.
            Als ik zie dat een leerling nog moeite heeft met de tafel van 7, ga ik ervoor zorgen dat er extra geoefend wordt met die leerling. Daar heb ik geen uitgebreide handelingsplannen voor nodig.
            Sterker: die handelingsplannen houden mij van werk af en maken zelfs dat ik er tegenop zie extra hulp aan te bieden, juist vanwege het hele waanzinnige circus dat ik werking moet brengen (handelingsplan, ouderoverleg, overleg met Interne Begeleider, vastlegging in leerlingdossier, vergaderoverleg over het ‘geval’, vastleggen tijdplanning, evaluatiebesprekingen met ouders en Interne Begeleider en wederom de vastlegging ervan in het leerlingdossier).
            Dat belachelijke circus maakt dat ik meer ga aarzelen om extra hulp te bieden. Waar ik, voordat dit circus zich aandiende, met veel plezier leerlingen na schoolltijd b.v. extra hulp wilden bieden.
            Ik was namelijk geen onderwijsdebiel.
            Management denkt dat er uitsluitend volstrekt hulpeloze debielen in het onderwijs werken.

          • smartelijk
            Mij viel de uitdrukking “smart doelen en plannen” op in je betoog.
            Ik maak er de laatste tijd een gewoonte van mensen die het over ‘smart plannen’ hebben, te vragen wat die woorden betekenen. Dat weten ze meestal niet.
            Na wat denken komen ze wel bij de m van meetbaar. Als ik dan vraag een meetbaar doel te noemen noemen ze iets dat niet ‘meetbaar’ is.
            Nu zijn de meeste doelen en bedoelingen in het onderwijs niet ‘meetbaar’, op zijn hoogst ‘constateerbaar’.
            De andere woorden ‘specifiek’ en ‘realistisch’ kunnen de ondervraagden verder niet duiden.
            Het is toch wat, dat managerstaaltje.

    • Augustinus
      Beste heer Banning,

      bij uw verhaal moest ik denken aan een paar citaten uit een boekje van Augustinus. Ik heb het even opgezocht, maar het is u vast al bekend:

      ‘Maar voor mij is vaak het enthousiasme van mijn belangstellende toehoorders een aanwijzing dat mijn manier van spreken toch niet zo vervelend is als ik denk. Zij steken er ook iets van op: dat leid ik af uit hun plezier, en ik doe mijn best om in dit dienstbetoon niet tekort te schieten. Ik zie dat zij graag aannemen wat hun zo wordt gepresenteerd’. (Augustinus, Goed onderwijs, blz. 49)

      En mooier vind ik nog:

      ‘Want groot is de kracht van het inlevingsvermorgen: als het hun iets doet wanneer wij spreken en ons wanneer zij leren, dan wonen wij in elkaar. Wat zij horen, spreken ze zo in zekere zin uit in ons, en wij leren in hen op een bepaalde manier wat wij zelf doceren.’ (Augustinus, Goed onderwijs, blz. 103).

      Iedere docent (zeker bij vakken als godsdienst en geschiedenis) zal die ervaring herkennen. Het blijft bijzonder, het geeft mij in ieder geval genoeg energie om dit vak heel lang vol te houden.

      • Wat een leraar uit de Oudheid ons kan leren
        Geachte Amiraal,
        ja, die teksten zitten inderdaad in mijn achterhoofd en doordesemen mijn lesgeven. Dat verklaart waarom iedere les nieuw voor me is, door de ogen van de leerlingen heen. Zij zien altijd weer iets nieuws, in de vorm van vragen én ideeën. Zo blijf ik zelf ook leren.
        De kerkvader Augustinus biedt een inmiddels klassiek geworden visie op het relationele binnen het onderwijs en wel met betrekking tot het vakinhoudelijk leren van leerling en docent. Wanneer een leraar – begrijpelijkerwijs – het eens vervelend vindt om vertrouwde stof voor de zoveelste keer te herhalen, spoort hij zichzelf en alle andere leraren aan om verbinding te zoeken met het hart van de leerlingen, als waren zij hun broer, vader of moeder.
        Want vanuit die verbondenheid zal de stof ook voor de leraar weer nieuw lijken. Voor de bewijsvoering doet hij een beroep op het inlevingsvermogen van de leraar (affectus compatientis animi):
        “Want groot is de kracht van het inlevingsvermogen: als het hun iets doet wanneer wij spreken en ons wanneer zij leren, dan wonen wij in elkaar. Wat zij horen, spreken ze zo in zekere zin uit in ons, en wij leren in hen op een bepaalde manier wat wij zelf doceren”.
        Augustinus besefte blijkbaar al avant la lettre de intersubjectiviteit van het lesgeven: een echte leraar verstaat zijn leerstof pas echt en telkens weer opnieuw in het begrijpen van de leerlingen. Hij illustreert dit met het volgende tijdloze voorbeeld:
        “Gebeurt zoiets niet ook met ruime, fraaie plekken in een stad of op het land, die we al vaak gezien hebben en waar we zonder speciaal plezier aan voorbijgaan? Als we die tonen aan mensen die ze nog nooit hebben gezien, wordt door hun verrukking over het nieuwe onze verrukking hernieuwd! En dat is eens te meer zo naarmate zij meer onze vrienden zijn. Want hoe meer wij via de liefdesband in hen zijn, des te meer wordt ook voor ons alles wat oud was nieuw”.

        Bill

    • Zeer geachte heer Banning,
      Ik ben van mening dat het bij bijbels onderwijs niet de bedoeling dat wij de mens, c.q. de leerling, op de troon gaan zetten. Daarom zou ik methoden die de mens met zijn diverse religieuze meningen op de troon zetten en als een pot nat beschouwen, niet willen gebruiken.
      Mede daarom deed ik niet aan het verplichte vak geestelijke stromingen.
      Men heeft een duidelijk geloof of niet. Allerlei algemeen gebabbel over alle religie wereldwijd kan hooguit een korte-termijn waardering van uw leerlingen bewerkstelligen.
      Bedenk dat predikers van zeer diverse stromingen ook konden bogen op gelukzalige reacties van allerlei volgelingen.

  3. @ Banning: Mensen zoals u….
    …behoeden het onderwijs voor de totale ondergang.
    Gelukkig bestaan er veel meer van zulke goede docenten.

Reacties zijn gesloten.