Machtsverhoudingen
Er is een bekend gezegde dat onaangenaam klinkt maar toch niet onredelijk te noemen is: ‘Wie betaalt, bepaalt’.
In het onderwijs is dat ook lang zo geweest. Het Nederlandse onderwijs werd door de overheid bekostigd en diezelfde overheid bepaalde hoeveel scholen er konden zijn, welke vakken er werden gegeven, met hoeveel lesuren en met hoeveel leraren.
Hoe dat nader geregeld werd was ook een kwestie van inspraak en overleg. De overheid had, zowel landelijk als lokaal, overleg met de direct betrokkenen – en dat waren schoolbesturen maar ook leraren en lerarenorganisaties.
Lange tijd golden leraren als bijzonder belangrijke gesprekspartners omdat zij in dat onderwijsveld de professionals waren die konden aangeven wat nodig was om goed onderwijs te geven. Ook in commissies en adviesorganen zaten mensen met onderwijservaring – dat was vanzelfsprekend.
Dit systeem werkte in het algemeen goed omdat alle betrokkenen wisten waar ze over praatten: goed onderwijs en wat daar voor nodig was. Als er bezuinigd moest worden stribbelden de leraren tegen maar meestal bleven de verhoudingen vrij goed.
Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw ging dit systeem slechter functioneren: De leraren organisaties werden zwakker, met bestuurders die vooral op eigen comfort en promotiekansen uit waren.
De gigantische uitbreiding van het onderwijs daarna ging gepaard met verlaging van de toelatingseisen en examennormen. De lerarenopleidingen leverden minder gekwalificeerde mensen af. De inspraak van leraren werd steeds geringer. De omvang van de bureaucratie nam snel toe.
Tenslotte heeft men als opperste dwaasheid de autonomie van de schoolbesturen en de lumpsum-financiering ingevoerd.
Aleid Truijens schrijft daarover heel helder in de Volkskrant van 3 oktober: “ De autonomie van de schoolbesturen en de lumpsum- financiering dateren van 1996. Daarvoor hadden we vrijheid van onderwijs maar scholen vielen rechtstreeks onder overheidsgezag. In de 27 jaar erna, met de publieke ondernemers aan het roer kelderden de leerprestaties, en de status van de leraar, gestaag. Overal doken onzinnige onderwijsvernieuwingen op, de werkdruk nam toe, het aantal toetsen ook en het lerarentekort.’
Maar de voorzitter van de Onderwijsraad, Edith Hoge, vindt dat het ministerie van Onderwijs en de Tweede Kamer te kritisch zijn jegens de schoolbesturen.
Met andere woorden: ook het belangrijkste adviesorgaan van ons onderwijsbestel kiest partij voor de almachtige bestuurders, evenals eerder ook de Onderwijsinspectie. Deze organen zouden idealiter deskundig en onafhankelijk moeten zijn, maar kiezen nu voor de macht, de macht van degenen die zich goed voelen in een systeem dat aantoonbaar slecht is voor het onderwijs.
J.C. Traas
Laat een reactie achter
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.