Ik heb nog eens teruggekeken in het rapport van de commissie Dijsselbloem ( 2008).De conclusies waren glashelder en leken algemeen aanvaard te worden. Ter illustratie een citaat uit het rapport:
‘Politiek draagvlak lijkt belangrijker geweest dan draagvlak in het onderwijsveld. Regeerakkoorden forceerden een doorbraak, maar versterkten het gesloten beleidsproces. Overeenstemming met het onderwijsveld werd bereikt met de beroepsvertegenwoordigers van belangenorganisaties. Zij leken daarbij dichter bij de politiek te staan dan bij hun eigen achterban.
De geluiden van vakdocenten, ouders en leerlingen klonken slecht door in het beleidsproces. De Kamer werd een breed draagvlak voorgehouden en slaagde er niet in daar doorheen te prikken De complexiteit van de vernieuwing, de tijdsdruk waaronder die moest worden ingevoerd en het tekortschieten van faciliteiten leidden al gauw tot wegsmelten van draagvlak. Veel beleidskeuzen werden daarbij bepaald door het financiële kader. Zo werden mogelijkheden tot overstappen en doorstroming als ‘inefficiënte leerwegen’ gezien en afgeremd. De door de de overheid voor de onderwijsvernieuwingen beschikbaar gestelde bedragen werden bepaald door de beperkte begrotingsruimte en niet door nut en noodzaak, bijvoorbeeld van de scholing van docenten.
Tegelijkertijd met de grote onderwijsvernieuwingen werden andere ingrijpende veranderingen doorgevoerd, zoals de HOS-nota, de scholengemeenschapsvorming en meer autonomie in de ‘lumpsum’ onderwijsbekostiging. De wijze waarop al deze ‘Haagse’ veranderingen op elkaar ingrepen is niet goed doordacht en heeft jarenlang tijd en energie gevergd van de schoolleiding en hun teams.’
We zijn nu vijftien jaar verder en met het rapport is voor zover ik weet niets gedaan.
Nu lijkt het erop dat de huidige minister van Onderwijs, Wiersma, vrij scherp ziet wat er niet deugt aan de situatie: bijna te veel om op te noemen. Het is duidelijk dat zich een kentering voordoet in het denken over onderwijsbeleid en bestuur. Maar in deze kabinetsperiode zal zeker nog niet veel veranderen. De macht van de bestuurders, die er niet zitten voor het onderwijs, want het zijn geen onderwijsmensen – wordt niet wezenlijk aangetast.
Toch vond ik in het rapport ook een aanwijzing die kan leiden tot verbetering. Er zijn in het rapport ook verslagen van de hoorzittingen opgenomen. Eén van de ondervraagden, mevr. Verlaan, werkte op het ministerie tijdens het staatssecretariaat van mevr. Netelenbos. Aan haar wordt gevraagd: “Heeft u het idee dat op het ministerie nog voldoende de taal van het onderwijs wordt gesproken? Zitten daar nog mensen die iets te maken hebben gehad met het onderwijs?”
Haar antwoord is : ‘Ik denk dat niet nee”. En ze voegt eraan toe: “Vroeger werden bij het departement veel mensen in dienst genomen die uit het onderwijs kwamen. Nu zijn het vooral bedrijfseconomen en sociologen.’
Dus meen ik dat een eerste aanzet tot verbetering zou moeten zijn deze onbevoegde lieden de wacht aan te zeggen. Ze moeten eerst een onderwijsbevoegdheid halen als ze een baan in of bij het onderwijs ambiëren. Zoals een badmeester zijn functie niet kan en mag uitoefenen als hij niet bewezen heeft goed te kunnen zwemmen, zo mag van de bestuurders en managers die het nu voor het zeggen hebben in het onderwijs, verlangd worden dat zij over de vereiste diploma’s A, B en C en uiteraard ook reddend zwemmen, beschikken.
Dat geldt natuurlijk ook voor de inspectie. Vroeger werd iemand pas inspecteur in het voortgezet onderwijs na bewezen te hebben een goede leraar en/of schoolleider te zijn. Van zo iemand kon je wat leren en wilde je wat aannemen.
Het is een eerste stap, maar de moeite waard. Daarnaast moet de macht van de bestuurders gebroken worden door afschaffing van het huidige bekostigingssysteem. Dat heeft al veel te veel gekost.
J.C. Traas
Laat een reactie achter
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.