De bemoei-instanties van het onderwijs gedragen zich als een carrousel op de kermis. Heb je net de club van Rosenmöller voorbij zien komen, komt even later de onderwijsinspectie langs. Binnenkort is de Onderwijsraad weer aan de beurt.
De inspectie heeft geconstateerd dat de prestaties in lager en middelbaar onderwijs dalen; in de laatste twintig jaar zijn de Nederlandse leerlingen geleidelijk minder gaan presteren. Je vraagt je af waarom de inspectie hier pas nu, na zoveel jaren, mee komt.
Eerlijk gezegd denk ik dat de neergang al eerder is begonnen, in ieder geval reeds onder Deetman in de jaren ’80 van de vorige eeuw. De inspectie had al veel eerder en vaker kunnen waarschuwen, had het onbehagen van bezorgde leraren serieus kunnen nemen. De inspectie behoort aan de kant van het onderwijs te staan, bij de praktijk van goed onderwijs. Ze moet respect verdienen op basis van ervaring en deskundigheid op dat terrein. Maar de inspectie is steeds minder herkenbaar voor de mensen in het veld en hoort meer thuis bij de onderwijskunde en de politiek.
Daarom heb ik voor alle zekerheid ten aanzien van de inspecteur-generaal van het onderwijs, mevr. Vogelzang, een soort lakmoesproef toegepast. Ik heb op internet gekeken naar haar curriculum vitae. Daaruit blijkt niet dat zij daadwerkelijk voor de klas heeft gestaan – wat uiteraard een basisvoorwaarde is voor iemand die mensen in het onderwijs wil beoordelen.
In het artikel in NRC Handelsblad (11 april 2018) vind ik nog meer aanwijzingen, ‘additional evidence’, dat zij een verkeerde achtergrond heeft, namelijk haar taalgebruik. Zo constateert zij een ‘alarmerend gebrek aan ambitie bij scholen’. Nou ja, wat moeten we met zo’n uitspraak? Wie worden bedoeld? De besturen van de scholen, de directies of de leraren? Wat is eigenlijk dat ‘gebrek aan ambitie’? Dat ze geen zin hebben om het beter te doen? Of harder te werken? En ik dacht dat er al zo veel leraren op de rand of over de rand van overspanning verkeerden. Daarover zegt de inspecteur-generaal niets. Noch over het feit dat het door de gedaalde status van het beroep steeds moeilijker wordt om bekwame jongelui aan te trekken voor het onderwijs.
Mevr. Vogelzang benoemt nog een aantal open deuren, zoals de toenemende verschillen tussen scholen en schoolpopulaties. Zij zegt onder meer: ‘We zien nu al dat scholen met een uitdagende populatie moeilijker personeel kunnen vinden dan andere scholen.’ Het modewoord ‘uitdagend’ ( al meer dan 20 jaar populair bij onderwijskundigen) wordt hier wel in een heel originele, gewaagde betekenis gebruikt. Naïef, of hypocriet, is mevr Vogelzang ook: ‘We hadden verwacht dat er in de vier grote steden inmiddels meer menging was geweest. Vaste denkpatronen zijn nog niet doorbroken.’ Juist, ja. Mag ik misschien ook een lijstje van de scholen waar de inspecteurs hun eigen kinderen heen sturen?
Op één punt moet ik haar echter gelijk geven. Waar zij zegt over de besturen: ‘Ze concurreren met elkaar terwijl je zaken als krimp of kansenongelijkheid niet alleen kunt oplossen. Onderwijs is een publieke taak, geen markt.’
Dit gaat dus over het ‘privatiseren’ van het onderwijs. Het is niet gezegd dat de politiek ‘beter’ zou zorgen voor het onderwijs dan de besturen nu doen – in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was dat zeker niet het geval – maar de politiek moet wel verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor wat er gebeurt in het onderwijs en dat is nu slechts ten dele het geval.
J.C. Traas
Laat een reactie achter
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.