Het was meen ik in de jaren tachtig, na het rampzalige beleid van minister Deetman, dat Leo Prick de leraren als ‘losers’ betitelde. Hun situatie is er sindsdien niet beter op geworden en een groep onderwijzers wil nu tot actie overgaan. De werkdruk is onaanvaardbaar hoog, het salaris is relatief laag en de populariteit van het beroep is gering.
Bijna alle negatieve factoren zijn het gevolg van overheidsbeleid. Immers , het eerste wat de overheid doet in tijden van recessie, is de salarissen bevriezen of verlagen. Tegelijkertijd worden er voortdurend nieuwe en andere eisen gesteld aan de onderwijsgevenden en wordt aangedrongen op vernieuwing. De besturen van de scholen hebben te veel macht en gaan over het geld dat beschikbaar is en bestemd is voor leraren en leerlingen. Veel geld wordt verkwist of komt ten goede aan begeleiders en managers.
Soms lijkt het of deze ontwikkelingen leiden tot een uitholling van het beroep. Er is een buitenkant, bestaande uit vaak fraaie gebouwen maar wat daarbinnen gebeurt is vaak anders dan in de publiciteit komt. Wie had gedacht dat het zou voorkomen dat leraren actief zouden meewerken aan examenfraude en dat de registratie van absenten op grote schaal tekort schiet, soms ook opzettelijk?
Onlangs sprak ik een jonge leraar wiskunde die mij op mijn vraag naar zijn motivatie antwoordde: ‘Ik wil jongeren begeleiden op hun weg naar volwassenheid.’ Even later vertelde hij dat hij in zijn nieuwe huis een kamer speciaal had ingericht om (veel) bijlessen te geven.
Nou ja, zo iemand is dus een overlever maar één op de vijf onderwijsgevenden lijdt aan burn-out, het hoogste cijfer van alle maatschappelijke sectoren. En toch wordt er steeds weer een appel op deze mensen gedaan om enthousiast te worden voor alweer nieuwe plannen. Mij doet het dan ook wat navrant aan, dat ondertussen leraren en onderwijzers genomineerd worden voor de verkiezing ‘leraar van het jaar’.
En dan is er nog een dingetje. Dat werd door Annelies Vlaanderen, columnist van BNde Stem, treffend onder woorden gebracht in het nummer van 8 juni, met de titel ‘Onderwicht’. Zij droomde dat ze opgeroepen werd om als lerares Nederlands te gaan werken omdat zij immers beschikte over een onderwijsbevoegdheid. Badend in het zweet werd zij wakker: ‘Het zal toch niet waar zijn? Had ik dat diploma maar nooit gehaald. Toen al – ik spreek van een kleine dertig jaar geleden- wist ik dat het niets voor mij was. Voor onderricht heb je overwicht nodig. Dat heb ik niet; ik heb eerder onderwicht.’
Ik hoop dat die aktiegroep wat kan bereiken, als eerste stap naar verbetering.
J.C. Traas
Niet alleen voor de leraren heeft het gekonkel van de Politiek en de onderwijsraden tot de ontmachting en devaluatie geleid. Ook voor de ouders. Een voorbeeld: De Politik verschuift de citotoets naar het einde van het laatste schooljaar. De MO-raad zegt dat de CITO-toets dan niet meer bij de beoordeling betrokken kan worden want op het moment dat zij afgenomen wordt zijn de klassen al ingedeeld. Dus bepalen alleen juffen die met moeite het HAVO-examen gehaald hebben en slecht zijn in rekenen en taal of een leerling wel of niet geschikt is om op het vwo te worden toegelaten. Dat was wat de politiek wilde. Ouders kunnen die beslissing niet aanvechten.
De officiële reden om de cito-toets naar het einde van het schooljaar te verplaatsen was dat nadat de kinderen de citotoets afgelegd hadden het onderwijs voor zover dat op het overdragen van kennis in schoolse vaardigheden gericht was volledig tot stilstand kwam. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat daarvoor het onderwijs meer gericht was op het bereiken van zo goed mogelijke resultaten op de laatste cito-toets dan op de inhoud van het onderijs zelf. En het oorspronkelijke doel van de cito-toets was om te meten wat de kinderen op school hadden opgestoken. Toen de cito-toets mede ging bepalen op welk vervolgniveau een kind terecht zou komnen probeerden wakkere ouders vals spel te spelen door hun kindern op het afleggen van de cito-toets te trainen. Voor ommige scholen was de cito-toets een bedreiging. Als gemeten wordt wat een kind op school opgestoken heeft worden immers ook de onderwijzers van de school gewogen. “Mene, Mene, Tekel Upharsin” ( מנא מנא תקל ). Als de basischool mag beslissen of een leerling vwo-waardig is is dat een upgrading voor haar lesgevers en de overheid steekt docenten graag een pluim op de hoed als het maar geen geld kost.
Dit verhaal kan op 2 manieren afgesloten worden:
1.Het NIO biedt intelligentietesten aan waaruit de vwo-waardigheid en andere niveaugeschiktheden bepaald kunnen worden. In principe meten die slechts de intelligentie van een leerling dus, dus zijn potentie en zouden in het begin van het schooljaar afgenomen kunnen worden.
2. De onderwijsinpectie heeft vastgesteld dat scholen wier lerarenpopulatie ongeveer hetzelfde is (“vegelijkbaar is”) grote verschillen vertonen in de verhoudingen van de aantallen toelatingsadviezen. Dat betekent dat de scholen die weinig hoge adviezen afgeven onderwijzers hebben die of slecht les geven of slecht zijn in het bepalen van de potentie van leerlingen.