Een grote tegenslag voor BON en vooral hoogopgeleide alsmede kritische ouders. In Leiden is Eddie Denessen benoemd tot hoogleraar onderwijskunde. Hij behoort tot de onderwijshervormers. Het komt aan als voor de Demokraten de benoeming van Neil Gorsuch door de Republikeinen: Je krijgt hem nooit meer weg. Denessen wil de voordelen die kinderen van hoogopgeleide ouders en intelligente kinderen t.o.v. de overige kinderen genieten bestrijden omdat daardoor laatstgenoemden naar zijn mening beter af zouden kunnen zijn. Die opvatting is verre van origineel maar hij mag haar nu ex cathedra verkondigen. Zijn opvatting is dat voordat begaafde en voorsprongskinderen op hun eigen niveau les mogen krijgen eerst de intellgente ‘arbeiderskinderen’ opgespoord moeten worden en hun daarna eerst extra aandacht moet worden gegeven. Volgens zijn ethiek heeft het op deze wijze bevorderen van talent bij achterstandkinderen voor meer gelijkheid voorrang boven vroegtijdig onderwijs dat bij de leerling past. Hij wil, net als zijn medehervormers, dat de fysieke scheiding van leerlingen zo min mogelijk en zo laat mogelijk plaats vindt. Dat is zowel in strijd met de opvatting van BON dat klassen homogeen mogelijk moeten zijn als tegen het grondrecht 26.3 uit de UVRM dat stelt dat ouders in de eerste plaats mogen bepalen hoe en wat aan hun kinderen onderwezen zal worden. Dat hoogopgeleide ouders hun kinderen beter kunnen helpen en daar zo nodig van gebruik kunnen en zullen maken lijkt hem dwars te zitten “omdat zo twee gescheiden werelden worden gevormd”. “Als je met elkaar leert leer je van elkaar” en zo krijg je wensenswaardige sociale vaardigheden. Hij pleit voor “brede scholengemeenschappen” en “flexibele” klassen. “Deel kinderen niet te vaak (hoe vaak?) in naar niveau. Kijk naar interesse, naar vriendschappen, laat ze zelf een groepje kiezen ….
Het lijkt er op dat Denessen benoemd is om de weg naar O2013 te effenen.
AANVULLING::informatie, gebruikt in het BLOGhoofd, uit artikel: ‘Gelijke kansen? Vooral het bevoorrechte kind profiteert’ door Maaike Bezemer op 24 juni j.l. in TROUW
Denessen: Er is in Nederland een sterke relatie tussen de opleiding van ouders en de schoolloopbaan van kinderen. Op het vwo zijn kinderen van hoogopgeleiden oververtegenwoordigd, op het vmbo de kinderen van lager opgeleide ouders. In Scandinavische landen, waar de selectie later wordt gemaakt, zijn de verschillen kleiner.
Opmerkingen:
Wat is “oververtegenwoordigd”? Waarschijnlijk wordt de onderbouw vwo vergeleken met de mavo.
In de scandinavische landen moeten het wel een vergelijking tussen 16-plussers zijn. Zeg maar een vergelijkin van de bovenbouw vwo/havo t.o.v.het mbo. Maar ondertussen kan er al op- en af-gestroomd zijn.
Een aangeboren vermogen om intelligent te worden is in grote mate erfelijk. Er is een positieve relatie tussen intelligentie en opleidingsnivau. Dat er RELATIEF minder leerlingen van laagopgleide ouders op het vwo zitten dan op de mavo is dus te verwachten.
Denessen lijkt bezeten door het ideaal alle achterstandkinderen op het juiste opleidingsniveau te krijgen, ook als niet-achtestandskinderen daarvoor een tijdje onder hun niveau onderwijs moeten volgen. Ik vraag mij af of het kwantitatieve succes daarvan niet zal afnemen naarmate het in het begin succesvoller was. In Nederland was er in het derde kwartaal van de XX-ste eeuw een grote reserve van laagopgeleiden met veel onderwijspotentie. Daaraan danken wij dat er vroeger zo veel goede onderwijzers waren. Die reserve is nu opgedroogd en op grond van erfelijkheid zal het relatieve aantal getalenteerde kinderen binnen die groep afnemen. De selectiemethode die Denessen lijkt voor te staan wordt daardoor steeds verwerpelijker. We kunnen er ons beter richten op een zo goed mogelijke potentiedetectie op de basisschool en zorgen voor een goed vangnet voor kinderen wier talenten daar niet ondekt zijn.
Het probleem is, en dat benoemt hij ook, dat vroegtijdige streaming burgerschapsdoelen zoals integratie en bevordering van de sociale cohaesie in de weg staan. Daarom vindt hij het niet erg dat kinderen uit lagere socale milieu’s extra aandacht gekregen moeten hebben voordat alle kinderen in een hen passende stroom verder mogen varen.
Zijn opvatting dat bij differentiatie de beste leerlingen het meest worden uitgedaagd gaat juist bij streaming buiten de klas niet meer op. In een homogene klas worden juist alle kinderen uitgedaagd