Het Rekentheater nog een keertje bezocht

In Wilbrinks inmiddels gesloten blog: Diagnose rekenproblematiek bo
wordt Treffers’ boek Het Rekentheater (Atlas, 2010) genoemd en op Wilbrinks eigen site van
AANTEKENINGEN voorzien. Wilbrink gaat ook in andere rekenblogs op Het Rekentheater in.

Wat mij in Treffers’ boek (op dit moment in de Boekenfestijn-ramsj verkrijgbaar voor € 12) negatief verraste was de exclusieve preoccupatie met het soort raadsels en breinbrekers waarmee men zich tijdens lange winteravonden in het pre-TV-tijdperk vermaakte. Dat was me al opgevallen toen ik rond 1970 als student een half jaar op het IOWO (nu Freudenthal Instituut) rondliep. Leuke dingen voor de mensen, die denkspelletjes, maar toch echt wat anders dan serieuze didactiek en wetenschap, dacht ik toen en denk ik weer. Afgaand op dit boek van Treffers is er sinds 1970 niets veranderd, behalve dan dat de speeltjes professoraten hebben opgeleverd en het rekenonderwijs is vernieuwd.

Waarom terugkomen op dit werkje? Niet omdat het zoveel potsierlijke uitglijders bevat: Dire Straits is “Londonse platpraat voor dirty streets” bijv. Ook omdat uit dit boek een Madurodams mens-, wereld- en rekenbeeld opstijgt, ging ik er liever aan voorbij. Tot wetenschap reikt Treffers niet en met het realistische rekenbeeld rekent Wilbrink beleefd & afdoend af.
Nee, de reden dat ik er nog eens over begin is dat mij al lezende duidelijk werd dat deze hoogleraar in de realistische didactiek niet kan uitleggen. Is dat vreemd? Nee, dat is dodelijk.

Ik neem als voorbeeld het Monty Hall dilemma , maar had ook andere opgaven kunnen nemen.
Suppose you’re on a game show, and you’re given the choice of three doors. Behind one door is a car, behind the others, goats. You pick a door, say number 1, and the host, who knows what’s behind the doors, opens another door, say number 3, which has a goat. He says to you, “Do you want to pick door number 2?” Is it to your advantage to switch your choice of doors?
Het aardige van dit probleem is dat argumenten bij het goede antwoord (ja, wisselen) kennelijk een kleine aantrekkingskracht bezitten, en de argumenten bij het foute antwoord “nee” een grote. Het is erg moeilijk de nee-kiezers van hun ongelijk te overtuigen. Het MH dilemma is een prima instinker.

Bezien we de twee mogelijke oplossingen, meer zijn er niet, en enige argumenten.
Nee, niet van deur wisselen, mag wel, maar levert niets extra’s op, want de kans dat de auto achter deur 1 staat is even groot als bij elke andere deur, nl. eerst een op drie, na het openen van deur 3 een op twee; net zo groot als de kans bij deur 2. Veranderen van deur levert dus geen grotere kans op.
Ja, wel wisselen. Deur 1 heeft een kans van een op drie op de auto, de andere twee tezamen dus altijd een kans van twee op drie. Na het openen/uitschakelen van deur 3 door de spelleider biedt deur twee deze kans.

Er is over dit driedeurenprobleem sinds 1959 ongelofelijk veel afgepraat en geschreven, zie: DDProbleem Leuk spul voor liefhebbers van het genre en wie is dat niet op z’n tijd? Het probleem stamt overigens al uit de negentiende eeuw.

Treffers probeert nu uit te leggen dat ja -wisselen van deur het goede antwoord is. Hij doet dat niet zelf maar laat twee journalisten aan het woord. Van den Berg en M. vos Savant (p. 191 e.v.). Vervolgens meldt hij dat deze uitleg kennelijk niet overtuigt en komt hij zelf met een betere (p.193). Die gaat als volgt.
Je neemt drie speelkaarten, bijv. drie azen en een ervan, schoppenaas is de auto. Je laat iemand, analoog aan het driedeurenprobleem, vijftig keer raden naar de schoppenaas (Treffers adviseert 20 maar dat is te weinig) volgens de optie nee -niet wisselen. Dan kun je daarna het aantal keren dat de keuze op de schoppenaas/auto viel vergelijken met wanneer optie ja -wel wisselen zou zijn gevolgd.
Dan blijkt dat ja -wisselen twee maal zo vaak de auto oplevert.

Het is verbazend dat Treffers niet in de gaten heeft dat hij hiermee niets heeft uitgelegd. Een simulatie kan dat ook niet. Wel maakt hij zich omstandig kwaad over enige lieden die vasthouden aan hun verkeerde antwoord, onder wie een gerenommeerde hoogleraar psychologie, “zo’n deskundige die schrijft wat vrijwel iedereen denkt.” Maar die lieden proberen tenminste nog een verklaring te geven. De drie-azen simulatie -ongetwijfeld heeft hij die niet zelf bedacht- omschrijft hij als volgt: “ik liet fundamentele ervaringen opdoen met kansen en bood hulp bij het laten doorbreken van nieuwe inzichten -de vroedvrouwfunctie zoals Socrates die bedoelde” (p.194).
Een wanprestatie van Treffers en bij implicatie eigenlijk ook van het RR waarin uitleg veel belangrijker wordt geacht te zijn dan in het mechanistische rekenen.

We eindigen met een toetje van de vijf onderwijsprincipes van het realistische rekenen. Deze vormen het acroniem: PRINS (p. 109).
Productie -de eigen producties van de kinderen vormen de basis van de leergangen
Reflectie -gelegenheid bieden de eigen werkwijze met die van andere lln. te vergelijken
Interactie -tussen lln onderling en tussen ll en leerkracht
Niveau -verschillende abstractieniveau’s die zich voordoen waarnemen en naar een hoger niveau proberen te brengen
Structuur -samenhang tussen alle berekeningen en redeneringen vormgeven
Helaas, zegt Treffers, het mechanistische onderwijs is niet productief maar directief, daarom is geen van de vijf principes er op van toepassing (p.110). Dat is nou een realistische bewijsvoering.

Raadseltjes en verkeerde goeroe’s (bv. Polya, van wie Wilbrink terecht opmerkt dat hij maar wat goochelt met heuristieken) hebben het rekenonderwijs in Nederland vernieuwd.
Je wordt beroerd en akelig slap van 250 pagina’s met kinderbezoekjes aan pannenkoekenhuizen, jij-bakken, gefröbel met vierkubers, getallenvierkanten, plusrupsen en kuikenboutensommen. Leuk voor de allerkleinsten, zoals Plato al schreef in Laws, VII, 819, met, echt waar, dezelfde voorbeelden (appels en slingers verdelen over grote en kleine groepjes kinderen, en zo).

Leuk aan het Rekentheater is dat veel collega’s van het Freudenthal Instituut voorbij komen. Of ze daar zelf blij mee zijn? Ik denk het niet.

Willem Smit

8 Reacties

  1. Het nut van een simulatie
    Het nut van de exercitie met de kaarten is niet dat er daardoor iets uitgelegd wordt, het nut is dat iemand met een vaste, maar verkeerde overtuiging met de werkelijkheid wordt geconfronteerd en waardoor wellicht de ogen opent.
    Ik denk dat we voor de rekenrealisten eens een onderwijssimulatie moeten organiseren, dan kunnen ze hun verkeerde ideeën eens aan de “werkelijkheid” testen.

    • re Het nut van simulatie
      Dat simulaties niets uitleggen heb ik niet goed geformuleerd. De simulatie met de drie azen is correct en nuttig. Maar in de context van Het Rekentheater en het RR lijkt het me duidelijk dat deze simulatie van het MH-dilemma een misser van formaat is.
      We hebben het immers over leerlingen uit het basisonderwijs en over misschien een nog zwakkere rekengroep: de PABO-student. En we hebben het over het RR waarin deze leerlingen mechanistisch wordt ingestampt dat ze ZELF, OP HUN EIGEN WIJZE begrip en inzicht moeten proberen te verwerven. Dus niks tafels uit het hoofd leren, maar eindeloos met tomaatjes en pizzapunten klieren. Er is in deze groepen geen enkele leerling die zelf zo’ n simulatie zou kunnen bedenken.
      Als Treffers’ presentatie van de simulatie aan deze lln. aan inzicht en begrip echt wat zou bijdragen kunnen we dat natrekken, bijvoorbeeld door aan de leerlingen te vragen ons vervolgens in eigen woorden uit te leggen waarom ja-wisselen het goede antwoord is
      Wiskundigen zien in een simulatie ook een verklaring. Dat is niet altijd juist: het is een beschrijving die vervolgens tot een verklaring kan leiden. Het ontstaan van files is met succes gemodelleerd, geholpen heeft het niet, meen ik te weten. (Nu zal ik wel op m’ n donder krijgen. Wiskundigen, hebt meelij). Maar goed, ik zie dat ik in plaats van Monty Hall beter een andere opgave had kunnen nemen om aan te tonen dat Treffers niet kan uitleggen.

      Begrip en inzicht. Twee mooie woorden die te pas en te onpas worden uitgesproken. Dat komt omdat niemand weet wat ze inhouden. Neem de eenvoudig ogende leerdoelentaxonomie van Bloom. Docenten waren al niet in staat inzicht en toepassing voldoende uit elkaar te houden, laat staan de drie daaropvolgende niveaus. Ik ben de naam van de onderzoeker even kwijt. De consequentie daaruit heeft men nooit getrokken, begrip en inzicht zijn springlevend.

      Willem Smit

  2. Inge Braam: RR
    Er is bij mijn weten niemand in Nederland die zo goed de dagelijkse klassepraktijk in het basisonderwijs beschrijft als Inge Braam. Ik beschouw haar beschrijvingen als van historisch belang. Als ervaren schoolmeester is er bij mij steeds de enorme herkenning van al dat beschreven wel en wee van zo’n lokaal vol kinderen. Die ontnuchterende werkelijkheid te mogen lezen (gratis nog wel op internet) is een weldaad naast al die roze plaatjes die vernieuwers ons steeds maar weer voortoveren.

    Ik citeer uit haar column over RR (ik hoop dat het mag):

    ‘Er maakt zich een lichte wanhoop van mij meester. Allemachtig. Dit is nog maar stap 1 van de sommen die ik van plan ben onder de aandacht van mijn leerlingen te brengen. 6 x 9 jongens, hoeveel is 6 x 9? Verontrustend weinig vingers.’

    ‘Ik oefen de tafels in groep 7 alsof het groep 5 is.’

    ‘Maar op de een of andere manier zien leerlingen het memoriseren van tafels als een archaisch overblijfsel uit een lang verloren tijd. Vrijwel alle rekenmethoden werken al decennia met betekenisvolle, ‘realistische’ contexten. Er is veel afwisseling. Net als een leerling de ene strategie een paar keer geoefend heeft, komt de volgende al weer om de hoek kijken.’

    De column vervolgt met nog veel meer zeer, zeer herkenbare onderwijspraktijk.
    Lees verder op haar blog Lachesis.
    Daar zien we de praktijk beschreven zoals die is (althans voor mij zeker).

    • O ja, het ging over Treffers
      Inge Braam :

      ‘…Adri Treffers… heeft het zelfs over de ‘betovering’ van het rekenen. Om die reden gaan de meeste sommen over het leven van alledag. Er wordt gewinkeld, gereisd en gefietst. Alles ademt: rekenen is spannend. Wie wil het nou niet leren? Toch werken deze uitgangspunten in de praktijk niet goed. Het leidt tot matige resultaten. Zelfs een gemiddelde leerling weet op den duur van alles maar een beetje. De ideologen van het RR staken echter geen tel de hand in eigen boezem toen bleek dat de rekenresultaten achteruit holden.’

      Dan schrijft ze hoezeer de rekendidactische blunders die Jan van de Craats beschrijft, precies de onderdelen zijn waarop de rekenlessen steeds stuk kunnen lopen.

      ‘Realistisch onderwijs is te vrijblijvend en te ongericht. Het zorgt ervoor dat leerlingen nooit iets tot op het bot doorgronden en inprenten.’

      Helemaal ook mijn ervaring.

Reacties zijn gesloten.