Deetman niet onkreukbaar?
Het bericht dat oud-minister Deetman sinds 2008 wettelijke regels overtreedt voor nevenuitkomsten uit publieke functies zal hier en daar als een schok ervaren worden. Hij ontving ten minste 75.000 euro aan inkomsten uit met name voorzitterschappen van overheidscommissies. Dat iemand die altijd overkwam als recht door zee, streng maar rechtvaardig, misschien niet briljant maar braaf en eerlijk, dit gebeurt – het zal toch niet opzettelijk zijn – dat is wel erg teleurstellend, maar is het ook verbazingwekkend ?
Terug naar zijn ministerschap. Deetman heeft altijd gezegd dat de bezuinigingen die hij doorvoerde aan het begin van de jaren tachtig, ook het rampzalige HOS-akkoord van 1985, onontkoombaar waren en in ’s lands belang.
Minder bekend is dat er in dezelfde periode, onder zijn directe verantwoordelijkheid, honderden miljoenen guldens zijn verspild bij de invoering van het nieuwe studiefinancieringssysteem, een operatie die door de auteurs Knippenberg en van der Ham in het boek Een bron van aanhoudende zorg, 75 jaar ministerie van Onderwijs( Kunsten) en Wetenschappen, 1918- 1993,’ een van de grootste debacles in de geschiedenis van het departement’ wordt genoemd.
Herhaaldelijk werd de minister gewaarschuwd het nieuwe systeem niet vóór 1988 in te voeren. Gewaarschuwd door hoge ambtenaren, door departementale werkgroepen, door de centrale directie studiefinanciering en door de Raad van State. De minister zette echter door en liet de uitvoering beginnen op 1 oktober 1986.
In 1987 kwam aan het licht dat 16400 studenten een te hoog voorschot hadden ontvangen ( 230 miljoen gulden), dat 5000 ouders zoek waren, dat er duizenden bezwaarschriften waren ingediend en dat tienduizenden brieven onbeantwoord bleven.
De volle omvang van het debacle zal waarschijnlijk nooit aan het licht komen. De gewetensvolle onderzoekers Knippenberg en van der Ham moeten aantekenen: ‘De reconstructie van de studiefinancieringskwestie werd ernstig bemoeilijkt. De officiële stukken omtrent deze zaak bleken niet aanwezig te zijn in het archief van het departement. De medewerkers van de centrale archiefbewaarplaats slaagden er niet in, ondanks een intensieve zoekactie, de stukken te achterhalen.’
De blunders van de minister bleven niet onopgemerkt. Op een geven moment vroeg Hans van Mierlo zich in de Tweede Kamer af wat een minister dan wèl moet doen voordat hij te horen krijgt dat hij af moet treden. Deetman bleef echter, de coalitie ( CDA en VVD) kon hem nog gebruiken.
Hoe dit ook zij, hij had blijkbaar een hoogstaand idee over taakopvatting. In het blad van de Pedagogische Centra Van Twaalf tot Zestien ( december 1986) stond een interview met de minister. Toen hem werd gevraagd of de onderwijsgevenden niet mochten verwachten dat de de overheid wat meer voor hen zou doen, ook materieel , zei hij o.a.: ‘Er wordt dan bijvoorbeeld gezegd , ook door leraren: we moeten meer verdienen. Dan zeg ik nuchter, ik vind dat niet. Degenen die wat lager op de sociale ladder staan hebben immers ook een behoorlijk inkomen nodig. Of niet soms? Dan wordt er wel gereageerd in de zin van: dan ga ik wel weg; naar het buitenland of naar het bedrijfsleven. Dat is dan het verhaal. Ik denk dan: als dat je uitgangspunt is, dan ga je maar. Het heeft alles te maken met de bereidheid je voor de samenleving in te zetten.’
Zo is het maar net.
Cornelis Verhage
Deetman niet onkreukbaar, maar wel daadkrachtig…(1)
WIM DEETMAN (CHU/CDA en politicoloog).
Bezuinigde sterk op de uitgaven voor Onderwijs en Wetenschappen (in 1983 bijvoorbeeld bijna f 1,2 miljard). Voerde per 1 januari 1983 een extra korting van 1,85% op de onderwijssalarissen door en verhoogde de leerlingenschalen.
Bracht in 1982 de Nota Herziening Onderwijs Salarisstructuur (HOS-nota).
Hierdoor werden de salarisschalen – met name van nieuwe onderwijzers – fors verlaagd.
Bracht in 1982 de Nota taakverdeling en concentratie hoger onderwijs uit. Daarin werd voor de periode 1983-1987 een bezuiniging van f 258 miljoen aangekondigd. Instellingen van hoger onderwijs kregen de opdracht een plan op te stellen over welke studierichtingen bij welke instellingen moesten worden opgeheven. Hiertoe riepen zij de Taakverdelingscommissie in het leven.
Bracht in 1983 de Nota volwasseneneducatie uit
Bracht in 1983 de Nota Schaalvergroting, taakverdeling en concentratie in het hoger beroepsonderwijs uit. Naast bezuinigingen werd een grotere vrijheid voor instellingen om gelden te besteden aangekondigd. Er kwam ruimte voor experimenten en voor tweede-fase-opleidingen. Door de HBO-raad zou een proces van fusies worden voorbereid.
Verlaagde in 1985 de aanvangssalarissen van leraren.
Deetman niet onkreukbaar, maar wel daadkrachtig…(2)
Diende in 1987 samen met staatssecretaris Ginjaar-Maas een wetsvoorstel over invoering van de basisvorming in het voortgezet onderwijs en over vaststelling van eindtermen in het basisonderwijs in.
Bracht in 1987 de Nota Hoger onderwijs, autonomie en kwaliteit (HOAK-nota) uit, waarin onder meer een gelimiteerd inschrijvingsrecht van in totaal zes jaar voor het gehele hoger onderwijs werd aangekondigd.
Schafte in februari 1988 de aanvullende studiebeurs af en verhoogde het collegegeld.
Trachtte in 1989 tevergeefs een OV-jaarkaart voor studenten in te voeren
Bracht in 1981 als staatssecretaris de Wet basisbepalingen omtrent de medezeggenschap in het kleuter-, lager- en voortgezet onderwijs (Stb. 778) tot stand. Op grond van die wet moesten scholen een medezeggenschapsraad instellen, waarin ouders, personeel en leerlingen vertegenwoordigd zijn, en een medezeggenschapsreglement opstellen. Dat reglement moest iedere vijf jaar worden herzien om in te kunnen spelen op nieuwste ontwikkelingen. Het wetsvoorstel werd in 1981 ingediend door minister Pais.
Bracht in 1982 een wet waardoor het onderscheid tussen gymnasium alfa en beta en tussen atheneum alfa en beta kwam te vervallen in het Staatsblad (Stb. 196). Leerlingen kregen hierdoor meer vrijheid bij het samenstellen van hun vakkenpakket. Het wetsvoorstel werd ingediend en in de Tweede Kamer verdedigd door staatssecretaris De Jong.
Deetman niet onkreukbaar, maar wel daadkrachtig….(3)
Bracht in 1982 een wijziging (Stb. 589) van de Wet op het voortgezet onderwijs tot stand, houdende regeling en invoering van de opleidingsscholen voor leraren basisonderwijs. Vanwege de invoering van het basisonderwijs per 1 augustus 1985 kwam er een afzonderlijke lerarenopleiding (PABO), die de opleiding voor kleuterleidsters en de pedagogische academie verving.
Bracht in 1984 de Wet op de Open Universiteit (Stb. 573) tot stand, die het onderwijs aan deze instelling regelde. Via de Open Universiteit ontstond voor iedereen boven de 18 jaar (zonder dat een specifieke vooropleiding vereist was) de mogelijkheid om een universitaire (deel)studie te volgen. De wet regelde de onderwijskundige vormgeving, het organisatorische kader en de financiering, medezeggenschap en toezicht, en titulatuur.
Bracht in 1986 de Wet horizontale doorstroming HBO-WO (Stb. 232) tot stand. Deze wet regelde dat in het studiejaar 1985/86 (vooruitlopend op de Wet HBO) het goed doorlopen van de propedeuse-fase in het HBO toegang gaf tot het propedeuse examen in het WO.
Bracht in 1986 de Lesgeldwet voor boven 17-jarigen (Stb. 250) tot stand, waarbij lesgeld werd ingevoerd voor 17-jarigen in het voortgezet onderwijs. De wet werd in 1987 vervangen door een nieuwe Les- en cursusgeldwet.
Deetman niet onkreukbaar, maar wel daadkrachtig….(4)
Bracht in 1986 samen met staatssecretaris Van Leijenhorst een wet (Stb. 257) tot stand tot wijzigingen in het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs. Hiermee werden de voorstellen van werkgroep-Londo doorgevoerd. Er werd niet meer uitgegaan van de werkelijke uitgaven van scholen in voorgaande jaren, maar van noodzakelijke kosten (de normatieve onderwijskosten). Het financiële beheer van scholen moest daardoor worden verbeterd en de kosten voor het basisonderwijs beter beheersbaar worden. Het Londo-stelsel werd met terugwerkende kracht per 1 augustus 1985 ingevoerd.
Bracht in 1986 de Wet op de studiefinanciering (Stb. 252) tot stand. Deze regelde de studiefinanciering voor studerenden die volledig onderwijs volgden. Er kwam voor studerenden tussen de 18 en 30 jaar een basisbeurs die verschillend was voor thuis- en uitwonenden. Daarnaast kon een aanvullende beurs in de vorm van een rentedragende lening worden verleend, die verschilde per onderwijsvorm. De bijdragen van ouders werden in mindering gebracht op de aanvullende financiering. Inkomen van een studerende of van diens partner werd gedeeltelijk in mindering gebracht. De rentedragende lening moest worden terugbetaald, waarbij een aanloop- en een aflosfase werden onderscheiden.
Deetman niet onkreukbaar, maar wel daadkrachtig…. (5)
Bracht in 1988 de Wet DOP (doorstroming onderwijspersoneel) (Stb. 283) tot stand. Door deze wet moest worden gestimuleerd dat onderwijspersoneel eerder kon uittreden, waardoor een betere doorstroming ontstond en de gemiddelde leeftijd van het onderwijspersoneel werd verlaagd. Daardoor kon vergrijzing worden tegengegaan en konden de personeelskosten worden verminderd.
Bracht in 1988 de Harmonisatiewet collegegelden en inschrijvingsduur (Stb. 334) tot stand, waardoor de maximale inschrijvingsduur voor zowel het wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs zes jaar werd en ook in het hbo collegegeld werd ingevoerd. Door verhoging van de eigen bijdragen van studenten en beperking van het beroep dat op studiefinanciering werd gedaan, moest het beslag op de rijksmiddelen voor het hoger onderwijs worden beperkt. Na zes jaar bleef er een recht op inschrijving, maar dan met een hogere eigen bijdrage.
niet voor herhaling vatbaar
beste Hals,
Er is een beperking in aantal woorden wat betreft reageren. Normaliter worden meerdere en op elkaar volgende reacties die deze regel omzeilen niet toegestaan.
Toch zijn de vier reacties van dien aard, interessant en op elkaar volgend dat het de moeite waard is om deze door te laten.
Maar laat het gezegd zijn, ook voor de andere reageerders. Niet voor herhaling vatbaar.
Moderator J.Jeronimoon
Sorry Jeronimoon…
Deze regel kende ik niet.
Deetman, linkse CDA’er,…..
…werd gesandwiched tussen Van Kemenade, Pais, Wallage, Ritzen en Netelenbos.
1. VAN KEMENADE (PvdA en socioloog): Middenschool, nieuwe lerarenopleidingen met tweevakkensysteem, pogingen het gymnasium af te schaffen.
2. PAIS (VVD en econoom). Wet op het ongedeeld vwo met de bedoeling de gymnasia af te schaffen, kleuter- en lager onderwijs werden samengevoegd, de duur van het basisonderwijs werd acht jaar, eigendom van bijzondere scholen ging over van de gemeenten naar de schoolbesturen (wetsvoorstel in 1977 ingediend door minister Van Kemenade).
3. DEETMAN:….(zie boven)
4. WALLAGE (PvdA en socioloog): Lum-sum-financiering, verzelfstandiging van scholen aangekondigd, basisvorming van drie jaar met kerndoelen in het voortgezet onderwijs, de basisvorming duurde drie leerjaren, om als school voor subsidiëring in aanmerking te komen, moest aan een minimumnorm van 240 leerlingen worden voldaan, kleinere scholen moesten fuseren tot scholengemeenschappen (wetsvoorstel werd in 1987 ingediend door minister Deetman en staatssecretaris Ginjaar-Maas).
(De wet op de basisvorming werd op 1 augustus 2006 weer afgeschaft.)
5. RITZEN (PSP/PvdA en econoom): Wijziging van de Wet op de studiefinanciering tot onder meer invoering van ouderinkomensonafhankelijk lenen, alsmede tot verlaging van de basisbeurs (‘student op eigen benen’), invoering van de prestatiebeurs in het wetenschappelijk onderwijs.
6. NETELENBOS (PvdA en lerares beroepsonderwijs): ‘Weer samen naar school’ (Wsns), lump-sum-financiering, gemeenten kregen de mogelijkheid het bestuur van een school te verzelfstandigen, profielen in het voortgezet onderwijs. (Wet Tweede Fase), invoering van een vierjaarlijks schoolplan en een schoolgids.
(Op 6 december 1999 demonstreerden 20.000 scholieren in Den Haag tegen de tweede fase.)