Wat kan BON met Irving Babbitt?

Nadat ik ongeveer alle BON-bijeenkomsten gemist heb die ik maar heb kunnen missen, wordt het tijd de bakens eens te verzetten en een nuttigere bijdrage te leveren. Zo stuitte ik onlangs, op mijn zoektocht naar het verhaal in het onderwijs, of liever, het commentaar daarop, op een boek van Irving Babbitt van een eeuw geleden, Literature and the American college (1908). Pijnlijk, want daarmee kwam een lacune in mijn promotieonderzoek naar de geschiedenis van voornoemd onderwerp aan het licht. Weliswaar betreft het een Amerikaan naar wie niet dikwijls wordt verwezen, maar dat is vaker het geval bij voor mij cruciale bronnen.

Het gedachtegoed van Irving Babbitt is een speerpunt in het pleidooi voor de opwaardering van de humaniora in het onderwijs. Hij durft, anders dan recentere boeken uit Amerika op dat gebied van Allan Bloom en Anthony Kronman, opponenten met naam en toenaam te benoemen. Dat deze werkwijze mijn voorkeur heeft moge blijken uit eerdere bijdragen van mij op deze website. Met vaagheden als “we leven in een tijd waarin …” of “er zijn groepen in de samenleving die …” kom je niet veel verder als het erom gaat wat aan zo’n “tijd waarin” of zulke “groepen die” te willen doen. Het is dan zaak niet over onafwendbare verschijnselen te praten, maar te zoeken naar verantwoording schuldige vertegenwoordigers ervan. Zo ben ik, met Babbitt, opnieuw, honderd jaar later, van mening dat hoogleraren en pedagogiekdocenten aan de pabo’s, die Rousseau alleen in positieve zin beschrijven als een brave borst die opkwam voor de zelfontplooiing van het kind, medeverantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de grootschalige pedagogische cultuurvernietiging van de afgelopen decennia, niet het laatst in de VS en in ons land.

Aldus mijn intro voor Babbitt (1865-1933) kortom, ex-leraar, literatuurdocent op Harvard en oprichter van een beweging die een tijdlang het verschil wist te maken onder de naam New Humanism. Wat heeft hij ons nog meer te melden in zijn boek? Ten eerste wijst hij onomwonden op het belang van een ‘aristocratie’ – mij lijkt een beweging als BON in onze tijd daarmee verwantschappen te vertonen, maar dat terzijde – die in staat is leerstof voor het – universitaire, maar met referenties aan basis- en middelbaar – onderwijs op kwaliteit te selecteren. Zo’n aristocratie moet dan wel zelf een opvoeding genieten, gericht op zelfdiscipline en beoordelingsvermogen, door Babbitt ‘concentrisch individualisme’ genoemd. In een luid en aanhoudend protest tegen het toen al in Amerika alomtegenwoordige ‘excentrieke individualisme’ van Rousseau lanceert Babbitt die term. Wat mij betreft geeft zo’n dubbele duiding aan het woord individualisme de doorslag om met het gedachtegoed van Babbitts Nieuwe Humanisme in zee te kunnen. (Met in zijn boek betoond respect volgt Babbitt de Duitse pedagogiek historicus Friedrich Paulsen, die de Goetheaanse verwelkoming van de Grieks-klassieke geest in literatuur en onderwijs anno 1885 Neo Humanismus had gedoopt.)

Zo’n specifiek en corrigerend individualisme, dat misschien vooral is weggelegd voor hoger opgeleide pedagogen, waarheidszoekers en intellectuelen, lijkt mij buitengewoon aantrekkelijk en hard nodig. Zich beroepen op een ‘humanisme’, in klassieke zin van ‘humanitas’ uitgelegd als (zelf)discipline en het trainen van beoordelingsvermogen, eerder dan als broederlijke naastenliefde-voor-de-hele-wereld, zoals – ook weer – door Rousseau bepleit werd (en door Babbitt ‘humanitarisme’ wordt gedoopt), het onderscheid daartussen wordt zelden zo functioneel en fundamenteel gemaakt.

Centraal bij dat klassieke humanisme staat het zoeken naar de balans tussen tegengestelde uitersten door die laatste niet alleen te doorgronden, maar tevens de lacune ertussen op te vullen. Humanisme wordt in onze tijd verkeerd geïnterpreteerd, als ging het om die Griekse term, filantropie. Dat wordt dan weer in verband gebracht met een – volgens Babbitt ‘Baconian’ – begrip dat in de Oudheid niet of nauwelijks bestond: vooruitgang.

Het gevaar van het excentrieke individualisme van Rousseau (Babbitt schreef een monografie over deze filosoof) is dat het erop uit is de balans te laten doorslaan naar originaliteit en zelfexpressie, door zich nadrukkelijk af te zetten tegen kwaliteitsnormen die die balans bewaken. Ter bestrijding van deze ‘pathologie’ heeft de beweging die Babbitt is begonnen zich tot doel gesteld de sympathy van het kosmopolitisme in overeenstemming te brengen met de noodzaak van selectie en beoordelingsvermogen. “The humanist is equally on his guard against the excess of sympathy and the excess of selection, against the excess of liberty and the excess of restraint; he would have a restrained liberty and a sympathetic selection.” Hetzelfde geldt voor de tegenstelling tussen navolging en originaliteit (met Emerson op bijna elke pagina): “… some unifying principle is needed to counteract the excessive striving after originality.” De “humanitarian busybody… who goes around with schemes for reforming almost everything – except himself” is, aldus Babbitt, in die tijd (reeds!) een vertrouwd verschijnsel.

Het klassieke humanisme is toegesneden op het vermogen tegenovergestelde deugden met elkaar in harmonie te brengen door kritische bestudering van een humane standard aan literatuur, filosofie en historische bronnen, waarin die uitersten te vinden zijn. Massale deelname aan kennis wordt daarbij onderworpen aan overzicht erop. Dus niet vice versa, zoals in Babbitts tijd al alom het geval was. Massaal kozen studenten, alsmede de ‘pedagogische impressionisten’ van het voorbereidend onderwijs voor het rousseauisme van vrijheid, gelijkheid en de minste weerstand. Dit, en nog een aantal inzichten – zoals verlies van contact met de natuur door het middeleeuwse christendom – maken Babbitts boek tot een Fundgrube van bruikbare ideeën.

Het boek ontbreekt het niet aan actualiteit. Veel tendensen uit zijn tijd zijn vergelijkbaar met de onze. Zoals al gezegd stond zelfexpressie, zonder enige poging daarbij representatief te zijn, bovenaan de waardeladder. “Nowadays a man makes a bid for fame by launching a paradox … Now, many a man passes for original who is in reality only freakish.” De weg naar originaliteit wordt gehinderd door het oordeel uit het verleden, dat op alle fronten wordt bestreden. Zo ook over het opzetten van het onderwijssysteem, zoals te vinden in het eerste hoofdstuk. “De opgave om een enorme, complexe educatieve machinerie op te zetten en te laten werken, heeft weinig ruimte gelaten voor kalme reflectie. … Deze tijd, met zijn slordige gebruik van algemene termen, vooral als zij gladjes worden nagezegd als populaire leuzen en veel gebruikte platitudes, zoals vrijheid, vooruitgang, democratie en sociaal beleid, zou een nadenkende figuur als Socrates als een publieke lastpost ervaren.” (Zie verder mijn bespreking van Huizinga’s Homo ludens uit 1938, waar zo’n beetje alle kenmerken van egotripperij, populisme en “ergdenkendheid” van vandaag in terug te vinden zijn: www.guidoeverts.nl/VerhaalKunst/tabid/63/language/nl-NL/Default.aspx.)

“Het onderwijs zou het conservatieve en verenigende element moeten representeren in ons nationale bestaan”, aldus Babbitt. Ik ben het met hem eens. Zolang het conservatisme van Babbitt te rijmen valt met bepaalde linkse voorkeuren die ik koester, heb ik daar geen enkele moeite mee. Wel heb ik moeite met het te eenduidig inzetten op het universitaire onderwijs, zoals dat met dit soort ideeën te doen gebruikelijk is. Denk maar aan het Liberal Arts project dat in navolging van de VS in ons land van start gaat op een paar universiteiten, zonder enige verwijzing naar het voorbereidend onderwijs. Ook al stelt Babbitt als voorwaarde van zijn project een “close and sympathetic contact” met de graduate en de lower schools, die samenwerking op inhoudelijke gronden verdient veel meer aandacht dan zij tot nu toe heeft gekregen. Bij Allan Bloom en Anthony Kronman is daar bijvoorbeeld geen enkele verwijzing naar. Toch is het ondenkbaar dat wie het onderwijs verlaat met alleen een paar jaar middelbare school op zak, buiten de boot zou vallen als het gaat om zo’n humane standard van algemene ontwikkeling (ook wel Bildung geheten, hoewel niet door Babbitt in zijn boek).

Welke vorm van ‘aristocratie’ ook denkbaar is die het selecteren van zo’n standard tot haar taak rekent (een vereniging als BON zou zo’n opdracht niet misstaan, als je het mij vraagt), het daaraan deelgenoot maken van eenieder in de samenleving zou daarbij een eerste prioriteit moeten zijn.

Nou mijn vraag aan jullie. Zou BON niet een vinger in de pap moeten hebben bij de kwaliteitsbepaling en onderwerpkeuze van schoolboeken? Ik loop al langer rond met die gedachte en zie bij deze gelegenheid de kans daar uiting aan te geven. Het is nog maar een los, niet uitgewerkt idee, maar als ‘we’ gaan voor kwaliteit, kunnen we de door ‘derden’ opgestelde en gepresenteerde lesstof daar dan buiten laten?

Reactie op het onderstaande:

Wat een mooie teksten weer van moby! Precies wat ik bedoel, ik heb ze hier staan (tot mijn spijt niet zelf uit les gehad), de boekjes van Van de Hulst & Huizenga. Wat een levendigheid en een plezier om kinderen iets aan te leren. Maar wat een (inter)nationale schande dat het daarbij blijft! Hoeveel schoolboeken staan er bij ex-studenten nog in boekenkasten, jaren na gebruik? Je duvelt ze toch meteen weg na het examen? En dat terwijl in de vermaaksindustrie werkelijk voor elk detail de grootste aandacht is, van films tot games tot auto’s. En wij verrommelen de geest van onze kinderen in de tussentijd op school met tweede, derderangse materiaal waar je thuis nog niet eens over wil vertellen.

De vraag wordt gesteld: wie moeten er in zo’n controleclub komen te zitten? Welnu, elke BONner denk ik, met voldoende verontwaardigingsgevoel om er wat aan te doen dat dit verbetert (dus ook: zelfstudie ondernemen in klassieken, op gebieden die jou aangaan). Alwie zich mateloos ergert aan wat hij/zij elke dag voor zich krijgt aan chaos, goedbedoelde maar slecht (maar wel heel “leuk” gemaakt) naar kinderen vertaalde ‘wetenschap’.

Ik stel me voor dat dit bij gymnasia een minder groot probleem is (maar ik kan mij helemaal vergissen), omdat men daar kritischer publiek heeft, dan in het vmbo (ik heb een sterk vermoeden, na inzage van een paar boeken, maar ik kan er ook vies naast zitten), waar men misschien gauwer genoegen neemt met rotzooi. Haal het slechtste schoolboek ertussenuit en gooi het gisteren nog in de papierbak, haal het beste schoolboek ertussenuit en toon het aan collega’s en publiek: zo kan het óók! Dat kan niet in je eentje, zelfs niet met een team of college alleen, daar heb je steun bij nodig van een semi-onafhankelijk orgaan als BON.

Ik gun het elke vmbo-er om het verhaal van Achilles en het paard van Troje mee te krijgen, en meer van dergelijke verhalen. Ik gun het elke bètaklant om een keer in zijn leven de woordensrijd tussen Kreon en Antigone en andere woordenstrijden uit de literatuur mee te beleven die je, als dat in een schoolklas met zijn allen wordt ervaren, niet meer vergeet. Zodat je leert hoe het öók kan als uitersten elkaar ontmoeten: de botte bijl van Wilders wordt dan minder vanzelfsprekend voor dezelfde schooljeugd die zich – intriest is dat, of niet soms? – vrijdags s’avonds indrinkt om zo laveloos mogelijk het weekend in te gaan.

En dan de koppeling van die verhalen aan de zaakvakken. Cultuur moet telkens terugkeren, taal moet steeds verzorgd en levendig zijn. Zodat het aardrijkskunde- en het biologieboek al even boeiend en onderhoudend zijn (op een andere manier, dat is duidelijk) zodat je ze evenmin vergeet of weg wil doen.

Het moge dan ‘klassiek’ heten, dit soort humane algemene vorming, het is universeler dan we denken. Je kan er een heel eigen gezicht en invulling aan geven. Ik zie zo’n taak best weggelegd voor BON. Te beginnen met de vorming van een club vrijwilligers en het openbaar maken van de mogelijkheid om schoolboeken door die club onder de loep te laten nemen.

Terwijl gesteggeld wordt over het gratis maken van het schoolboek, zou men moeten steggelen over de kwaliteit ervan. Elk schoolboek dat met minder dan een schamele zeven moet worden beoordeeld, heeft de dagelijkse aandacht van onze kinderen niet verdiend. En eigenlijk mogen alleen die boeken overblijven met een tien.

Wat mij betreft een agendapunt voor de volgende bijeenkomst. Ik zal mijn best doen er te zijn!

10 Reacties

  1. Irving Babbit (1865-1933)…
    Excellentie en Bildung

    Ik besteedde er krap een jaar geleden enige aandacht aan.

    by Hals | Vr, 23/07/2010 – 13:27
    Er zijn veel goede en belangrijke denkers onder leraren.
    Een van hen was de Amerikaanse filosoof en literatuurcriticus Irving Babbit (1865-1933). Hij was het grootste deel van zijn leven docent aan Harvard.
    Babbit verzette zich tegen de in zijn tijd – en tot op heden – hardnekkige mode als zou het in het onderwijs vooral gaan om ‘training for service’ en ‘training for power’.
    Babbit was er niet op tegen dat de universiteit toekomstige leiders en gezagsdragers afleverde, maar vond dat de nadruk van het onderwijs vooral moest liggen op innerlijke vorming (Bildung).
    Bij het onderwijzen ging het Babbit er ook om een elite te vormen. Dit niet omdat hij sommigen boven anderen wilde stellen, maar omdat slechts enkelen genoeg kwaliteiten zouden bezitten om zichzelf de discipline op te leggen die anderen tot voorbeeld kon dienen.
    Het zou volgens hem een illusie zijn te denken dat je het algehele niveau van de samenleving omhoog kunt krijgen door de onderkant omhoog te halen. Het is juist noodzakelijk de top omhoog te halen: je hebt excellentie harder nodig dan gelijkheid. Het eerste is namelijk voorwaarde om het tweede te bereiken.
    Daarom zouden scholen op de eerste plaats moeten werken aan de vorming van het innerlijke leven van leerlingen en studenten .
    Vele leraren verwaarlozen volgens Babbit hun taak door in te zetten op specifieke deelgebieden in plaats van te werken aan de geest en het karakter van jonge mensen.

    • Dank, Hals. Nu alleen die speerpunt nog!
      Sorry, ik had je stuk niet gelezen of ben het weer vergeten. Je vat het keurig samen allemaal. In het boek Conservatieve vooruitgang staat een verhaal over Babbitt door Thierry Baudet. Blijkbaar raakt Babbitt een snaar. Vraag is, wat kunnen we daarmee? De ambities van BON mogen misschien weer eens wat worden opgeschut? Nu de rechten en plichten van leraren alreeds een politiek issue van belang zijn geworden?

      Misschien is het een idee om nu de leerstof aandacht te gaan schenken? Zal je de uitgevers horen! Juist, heel goed, want daar valt veel te winnen aan kwaliteitsverbetering!

      Een zekere kwaliteitsstandaard in het leven roepen: een nieuwe taak voor BON?

      Ik teken ervoor en sta vast in de startblokken!

      groet en bedankt voor je reactie
      Guido

    • wat is Bildung?
      Weet de gemiddelde Nederlandse leraar wat Bildung inhoudt? Ik betwijfel het. Heeft hij/zij over het algemeen een duidelijk vormingsideaal voor ogen? Ik betwijfel het. Dat vond ik op de basisschool wel eens jammer: dat wij geen duidelijke cultuur hebben die we de kinderen kunnen en willen bijbrengen. Het vormingsideaal krijgt daar vooral gestalte in de niksige lessen sociaal-emotionele ‘vorming’.
      Intussen denk ik maar dat we het bij de Bildung vooral moeten hebben van het aanbieden van goede kennis. Maar het inzicht in de waarde daarvan verschraalde ook al. En eigenlijk weet ik zelf ook niet meer wat Bildung in het onderwijs zou kunnen betekenen.

      Is er ‘geestelijke adel’ te vinden in de moderne kunst? In de moderne literatuur? In de dagelijkse media? Banaliteit, immoraliteit en grofheid zijn toch het kenmerk geworden van het modernisme?
      Probeer in zo’n cultuur maar eens te streven naar ‘geestelijke adel’. Onbegonnen werk.

      • Duits of anderszins
        Algemene ontwikkeling is een goede vertaling voor Bildung. Het gaat om algemene kenmerken van een intellectueel:
        – brede belangstelling
        – veel kennis over veel onderwerpen
        – respect voor correct taalgebruik en beschaafde omgangsvormen
        – interesse voor kunst en cultuur
        – gevoel van specifieke verantwoordelijkheid voor samenleving
        – belang hechten aan feiten
        – een ontwikkeld stelsel van normen en waarden
        – discipline en uitstel van directe behoeftebevrediging

        Van die dingen ja.

        • Bildung haakt niet naar kwantiteit
          Bildung is een mooi maar Duits woord voor een vaag maar betekenisvol begrip. Met Hinke Douma zou ik het liever willen hebben over algemene ontwikkeling. Het schort hem alleen aan durf om vast te stellen wat daaronder valt te rekenen. Voor canons is men nog niet klaar in het Westen (het bewijs wordt in ons land geleverd).

          Hinke’s tweede kenmerk van algemene onwikkeling strookt alleen niet met de term Bildung of met de term selectie van Babbitt. Het gaat om keuzes durven maken, niet om hoeveelheid kennis. Liever een vruchtbare bodem dan een zak met gemengd zaad van van alles een beetje.

          Nogmaals, waarom zou zo’n club van actiebereide ‘conservatievelingen’, met nota bene de eigen poten in de modder als BON, niet opkomen voor een betere bevruchting van die bodem? Door een vinger in de pap op te eisen bij het bepalen van de kwaliteit van schoolboeken?

          Het hele land stemt mee als een zangeresje op tv voor de eerste keer haar stemmetje laat horen, maar we blijven met zijn allen stil als zowel dat zangeresje als die stemmers in het land een chaos in het hoofd hebben meegekregen doordat schoolboeken aan geen enkele publieke stemming zijn onderworpen. Laat een club met “een ontwikkeld stelsel van normen en waarden” (zie Hinke Douma) zich daar eens over buigen!

          Lijkt me helemaal niet verkeerd.

          • Belangrijk
            Lijkt me best belangrijk om meerdere mensen te betrekken bij het bepalen van kwaliteit van onderwijs. Lastig is wel de vraag hoe we daarvoor mensen kunnen selecteren 🙂

      • cultuur die verdween…
        Op de Lagere School leerden wij vaderlandse geschiedenis aan de hand van de verhalen van W.G. van de Hulst. De verhalen staan nog in mijn kast. Meesterlijk geschreven. Feitelijk correct.
        De illustraties zijn van de grote meesters C. Jetses en J. H. Isings.
        Zulke hoge cultuur was ooit gewoon voor kinderen.
        Deze cultuur heeft bij de vernieuwingen het onderspit moeten delven na een ideologische strijd. Een strijd waarbij ‘nationalisme’ b.v. niet langer mocht. Ik herinner mij goed hoe deze meesters werden beschimpt en bespot.
        Vrijblijvende en amateuristische geschiedenisboekjes namen hun plaats in.

        • wat een wijsheid…
          Op deze manier werden wij ingeleid in de Pruikentijd:

          ‘Jan Holland, jij, kranigste jongen van de hele buurt; jij, kleine, kwieke rakker van vroeger, wat is er nu toch?
          Ben jij bang geworden? Ben je lui geworden? Wat is er nu toch?
          Laat jij de andere, de grote jongens van de buurt nu maar de baas spelen? Laat jij je in een hoekje duwen? Heb je dan geen durf meer in je lijf, en geen kracht meer in je knuisten?
          Zit je nu maar heel gemakkelijk thuis op je centjes te passen, en denk je: ‘Ik ben toch rijk genoeg?’
          Heb je nu je stevige stappers van vroeger in de kast gezet, en loop je nu maar altijd op mooie, gekleurde pantoffeltjes? …. Denk je dan, dat je op pantoffeltjes door het leven kunt?
          Jan Holland, arme Jan Holland, waar moet dat met jou naar toe?’

          Wat een indruk maakte dit. En hoe begreep ik als kind die metafoor uitstekend. Dat was echte cultuur.

          • terloopse beschrijving van een stijl…
            Nog een citaat uit ‘Toen en Nu’:

            ‘Maar alles krult, zoals ook de pruiken van de heren, en de kapsels van de dames krullen. Alles krult: de mensen, de stoelen, de schoorsteen, de tafels …
            En de taal , die de mensen spreken, krult ook al: die taal is vol van vreemde, Franse: dat staat voornaam.
            Alles is gekleurd: de mensen, de muren, de vloeren, de zolder … De muren zijn behangen met fijn borduurwerk. Die grote, met de naald heel kunstig bewerkte gobelins stellen “de doortocht door de Rode Zee”, of “het springen van water uit de rots in de woestijn” voor….
            ’t Is een, fijne, zacht kleurenweelde in die kamers…
            Prachtig, dat paars fluweel met die zilveren lovertjes; dat groen fluweel met de gele weerschijn; dat wit satijn met de blauwe zijde.. O, ’t is een heerlijke weelde van kleuren.
            Maar – die mensen zijn net aangeklede modepoppen en hun huizen zijn net schatkamers uit een oud sprookje.’

            Grandioos, zo’n beschrijving voor het kindervolk; wat een geluk dat wij in onze jeugd nog hoge cultuur hebben kunnen ontmoeten.

      • De toon is die van Untergang des Abendlandes
        Je slaat dezelfde toon aan die al vele jaren in mij rondzingt, moby. Begin daar maar eens aan! Toch protesteer ik tegen je laatste zin: onbegonnen werk. Zolang er kinderen zijn die als nieuw naar onze wereld kijken is er hoop dat, no matter what, het tij ten goede keert. Sinds Tegenlicht van eergisteravond ben ik geneigd hoopvol naar China te kijken, waar de Chinese Oprah Winfrey (Yu Dan) de geschiedenis van haar cultuur vertelt aan het Chinese volk. Zodra mocht blijken dat men daar meer weet over geschiedenis en cultuur dan wij hier, sterker nog, als blijkt dat door de massale kennis over de eigen cultuur men inmiddels ook meer verstand heeft van de onze dan wijzelf (kijk het programma nog eens na, en lik je vingers af bij hoe die Chinezen onze cultuur beschrijven: zo zouden onze leraren het moeten kunnen!), ja, dan gaan de ogen open in het Avondland, want van cultuur weten wij niks maar van concurrentie hebben wij verstand!
        Ik schiet al lekker op met mijn cursusje Chinees om strakt vooraan te kunnen zitten! Grapje.
        Veel sterkte met je werk
        Guido

Reacties zijn gesloten.