Van Haperen kort door de bocht
Enkele weken geleden schreef Ton van Haperen een artikel in NRC Handelsblad waarin hij de aanbeveling deed het ontslagrecht te versoepelen en slechte leraren veel eerder te ontslaan dan nu gebruikelijk is.
Hij heeft zeker een punt maar ik meen toch dat hij te kort door de bocht gaat. Misschien mag ik deze problematiek voor ditmaal eens bekijken vanuit het perspectief van de schoolleider. De gewone, ouderwetse schoolleider die dagelijks met de gang van zaken op zijn school te maken heeft: met uitvallende lessen, met uit de klas gestuurde leerlingen, moeilijke klassen, overspannen leraren enz. Zo’n schoolleider weet dat het niet altijd makkelijk te bepalen is wie een middelmatige en wie een slechte leraar is, of in de toekomst zal zijn. Hij weet ook dat hij als schoolleider daar in zekere zin medeverantwoordelijk voor is.
Het zou natuurlijk het mooist zijn als in de proefperiode die elke leraar moet meemaken, rigoureus de zwakke figuren weggestuurd konden worden. Dat gebeurt niet altijd omdat er voor sommige vakken dan welhaast onvervulbare vacatures kunnen ontstaan. En de praktijk leert dat de meeste schoolleiders – onder druk van de ouders en van de concurrentie – altijd nog liever slechte lessen laten geven dan helemaal geen les.
Onder welke omstandigheden krijgt het onderwijs de beste leraren? Als er grote werkloosheid heerst onder afgestudeerden en er ook in het onderwijs maar weinig vacatures zijn. Die situatie deed zich voor vanaf omstreeks 1935 tot 1945, toen ook in de minst aantrekkelijke plaatsen uitstekend opgeleide leraren voor de klas stonden.
Er zijn maar weinig leraren die onder alle omstandigheden goed functioneren, voor de meeste leraren geldt dat hun prestaties sterk afhankelijk zijn van de omgeving waarin ze moeten opereren.
Een ervaren schoolleider die het begeleiden van beginnende leraren als een kerntaak ziet kan veel betekenen , terwijl beginners die aan hun lot worden overgelaten maar weinig kans maken te overleven. Een goed of een slecht rooster, grote of kleine klassen, onhandelbare leerlingen in de klas, wel of geen morele en daadwerkelijke steun van de schoolleiding – het zijn allemaal factoren die een leraar doen slagen of falen.
Te bedenken valt bovendien dat maar weinig leraren, tijdens hun hele loopbaan, het zelfde niveau van competentie bereiken en behouden. Door persoonlijke omstandigheden, door een geestelijke of lichamelijke inzinking, door onmogelijke onderwijsexperimenten, kan een middelmatige of ook een goede leraar door het ijs zakken. Het is gewoon een zwaar beroep dat niet zonder risico’s is. In de tijd van ‘Bint’ werden leraren weggepest, het gebeurt nu nog.
Veel hangt af van de context waarin men moet werken: hoe is de schoolleiding, hoe zijn de collega’s, hoe worden de schoolregels gehanteerd? In het fabrieksmodel kan de leraar niet gedijen, in het professionele èn collegiale model kan meer bereikt worden dan cynische commentatoren denken.
Cornelis Verhage