Cito-toets 2010

De Cito Eindoets Basisonderwijs 2010 is weer achter de rug, een verslag is al beschikbaar. In de NRC van 3 maart (p. 2) staan twee vrijgegeven opgaven afgedrukt. Toch even naar kijken.

Taak Taal 1, opgave 6

In welke zin is het dikgedrukte woord fout gespeld?

Opgave

A. De bloesem aan de fruitbomen is prachtig om te zien.
B. De prinses draagt een donkerroden japon.
C. De woning verkeert in een erbarmelijke toestand.
D. Het bronzen masker stamt uit de Romeinse tijd.

Dat het tot de doelen van het taalonderwijs van de basisschool hoort om fout gespelde woorden als zodanig te herkennen, lijkt me toch een misser. Dit is een kunstfout die voortkomt uit de kramp van de vorm van de keuzevraag.
Ik ben op zoek naar onderzoek dat laat zien dat zoiets als donkerroden voorleggen aan een leerling die uitstekend kan spellen, tot hersenkramp kan leiden, maar op zijn minst valse informatie levert die de juiste informatie kan verdringen, ook op langere termijn.
Valse informatie in keuzevragen zal leiden tot het leren van die valse informatie. Dat lijkt me evenmin een onderwijsdoel.
Kan iemand mij uitleggen of ik dit verkeerd zie, en waarom dan? Het is niet onbelangrijk, want deze ontwerpfout komt veel voor.

Taak Rekenen 3, opgave 14

817,149 kilo

Rond dit getal af op een tiende.

A. 817,1 kilo
B. 817,15 kilo
C. 817,2 kilo
D. 820 kilo.

Het gaat me hier niet om de verwarrende stam van de vraag: plompverloren eerst een aantal kilo, en dan pas een vraag erover. Ook niet om het wat onhandig lijkende Nederlands van de vraag, of eigenlijk van de vraag in zijn geheel: een duizendste kilo is tenslotte een gram, nietwaar, dus hier wordt gevraagd om 817149 gram af te ronden op ons. Ook niet om het ongelukkige samenvallen van vragen om afronden op een tiende, terwijl er ook een tiende als eerste decimaal in het opgegeven getal voorkomt.

Ik zie als probleem allereerst dat de vraag niet gaat over het gegeven. Het gegeven is niet een getal, maar een gewicht. Zo’n misser zet de hersenen dus even op verkeerde spanning. Zie dit als eenzelfde schending als die van de ontwerpregel dat de stam van de keuzevraag goed aan moet sluiten op de tekst in de alternatieven.
Het tweede probleem is dat ik in mijn oude Van Dale niet terug kan vinden dat ‘een tiende’ de betekenis heeft van ‘een decimaal’. Een tiende is een tiende deel, dat is dus makkelijk, want 81,7149 kilo, maar dit moet ik nog afronden????
Welke balk heb ik voor mijn ogen, dat ik deze splinters zie? Kan iemand dat uitleggen?

Dit zijn twee ‘makkelijke’ opgaven. Geen wonder dat er maar drie leerlingen in Nederland zijn die een foutloze score op de Basistoets maken (dat was vorig jaar ook zo).

Is dit spijkers op laag water zoeken? Voor opgaven die door de leerkracht voor eigen gebruik zijn gemaakt, zeker. Maar de Basistoets wordt voorgelegd aan 150.000 of zo leerlingen. Dan moeten de vragen gewoon smetteloos zijn.

Ben Wilbrink

11 Reacties

  1. de taalvraag
    Ten eerste wil ik zeggen dat ik je open houding hier wel kan waarderen.
    Dan die vraag over de correcte spelling.
    Als eerste valt mij op dat er geen sprake is van een eenheid bij de mogelijke antwoorden.
    De basisschool van ongeveer tien jaar geleden, leerde wel het onderscheid tussen stoffelijke en andere bijvoeglijke naamwoorden.
    De stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigden vaak op een -n-.
    Leerlingen maakten oefeningen daarmee: gouden horloges, houten schuttingen, zilveren armbanden, koperen ploerten, enz. enz.
    De leerling zou dus in deze zinnen als eerste moeten herkennen waar er sprake is van een bijvoeglijk naamwoord.
    Dat is in 3 zinnen het geval.
    De eerste zin is een heel ander geval: het zelfstandige naamwoord, dat wel of niet correct is gespeld. Een kwestie van hebben ge-oefend.
    Antwoord C is geen bijzonder geval: ook hier wordt eenvoudig gevraagd naar ge-oefende kennis.
    Antwoord D vraagt niet alleen naar het bekend zijn met de -ei- of -ij-, maar ook naar het bekend zijn met de regels m.b.t. de topografische schrijfwijzen.

    De antwoorden B en D vragen naar spellingsregels die herkend moeten kunnen worden.
    De antwoorden A en C vragen naar het eenvoudig herkennen van de juiste spelling.

    Dit lijkt me te veel van het goede in 1 vraag.
    Liever zou ik hier 4 antwoorden willen voorstellen die allemaal vragen naar een spellingsregel over het bijvoeglijk naamwoord.
    Een antwoord zegt dan iets over het kennen van deze regel.

    Ook 4 antwoorden die slaan op de topografie, zeggen dan iets over het kennen van de regels m.b.t. de topografische schrijfwijzen.

  2. vervolg
    Een leerling die A fout vindt: wat zegt het?
    Een leerling die B fout vindt: kan denken dat er een streepje tussen moet.
    Een leerling die C fout vindt: kan denken aan de bekende pannenkoeken, en denkt dan tevens aan -erbarmen-.
    Een leerling die D fout vindt, vergist zich misschien in -ei- of -ij-, of denkt dat een hoofdletter fout is, net als dat bij -joodse- kan voorkomen.

    Foute antwoorden zeggen hier dus weinig.
    Beter is het alle antwoorden te laten vallen onder 1 spellingsregel. Dan zegt een fout antwoord werkelijk iets over het kennen van die regel.
    Deze vraag is een ratjetoe. Men wordt niks wijzer van foute antwoorden.

    Vraagt men naar:
    A. erbarmelike
    B. erbarmelijke
    C. erbarmellijke
    D. erbarmelijkke

    dan wordt werkelijk naar het kennen van een regel gevraagd.
    Lijkt me zinvoller.

    • Inhoudelijk ontwerp van de spellingsvraag
      Beste Moby,

      Bedankt voor de inhoudelijke analyse. Ik ben meestal beperkt tot een analyse van de vorm en wat mij evident een bedoeling van de ontwerper lijkt. Met dat laatste ga ik dan regelmatig de ballenbak in, dan blijkt wat ik als een zwakte van een vraag zie, juist het bedoelde sterke punt te zijn. Vandaar de slagen die ik om de arm hield, dat is niet valse bescheidenheid maar noodzaak. In dit geval zit ik er met mijn oppervlakkige kenschets dat het hier om het herkennen van een spellingsfout gaat niet echt naast, maar je laat zien vanuit kennis van de betreffende leerstof dat er veel meer achter deze vraag zit.
      Bij ongevraagde kritische analyse van toetsvragen, zoals in dit geval, ben ik natuurlijk niet op de hoogte van de bedoelingen van de ontwerper. Maar ook wanneer ik uitgenodigd word om een kritische blik te werpen op toetsvragen, wil ik niet vooraf weten wat de bedoeling van de ontwerper is, dan blijkt later wel of ik daar een correcte hunch over had, of niet. Dat maakt de analyse spannender, en beter.

      Vanuit die sterkere inhoudelijke analyse kom je terecht tot de conclusie dat de vier afleiders geen homogene set vormen, zoals dat in de angelsaksische literatuur heet. Als het even kan moeten de alternatieven gen heterogeen zootje zijn. In dit geval gaat het wel telkens om spellingsregels, maar je geeft precies aan dat in een geval als deze spellingsvraag, het beter is om de vraag uit te splitsen naar meerdere afzonderlijke vragen. Dat kunnen wat mij betreft ook tweekeuzevragen zijn, als dat goed past.
      Overigens denk ik dat het dictee de toetsvorm is die past bij het spellen, dat is voor het Cito technisch wat lastiger, maar dat mag nooit een excuus zijn om dan maar tweederangs vraagvormen te gebruiken.

      [vervolgd]

    • [vervolg] Inhoudelijk ontwerp van de spellingsvraag
      De Cito-vraag geeft in jouw analyse, en daar heb je zeker gelijk, geen goede informatie over wat de leerling kan. Als vraag in een formatieve toets, een klassikale toets, zou dit echt onhandig zijn.
      In het bijzondere geval van de Cito Basistoets kan het Cito redeneren dat het alleen om het te scoren punt gaat, en dus niet om precieze evaluatie van waar de leerling staat in de beheersing van het spellen om met die informatie eventeel nog iets te doen dat didactisch zinvol is. Maar ik moet zeggen dat het verspillen van kostbare tijd van de leerlingen is om na te laten de vragen zodanig te ontwerpen dat ze in het onderwijs een rol van betekenis kunnen hebben.

      Een andere mogelijkheid om het bezwaar op te vangen dat foute antwoorden te weinig informatie geven over het waarom van de gemaakte fout, is om leerlingen een toelichting of rechtvaardiging bij hun antwoord te laten geven. Dat klinkt vreemd als het om keuzevragen gaat, maar bij rekenopgaven is het helemaal niet vreemd om leerlingen ook hun kladblaadjes te laten inleveren. Bij deze spellingsvraag is dat misschien minder zinvol, tenzij door te vragen naar de spellingsregel en waarom de leerling denkt dat die regel hier van toepassing is.

      Je ziet dat jouw inhoudelijke analyse het mij weer mogelijk maakt op de vorm verder te analyseren. Ik wijs tenslotte nog op de waarde van de foutenanalyse die je maakt: in de meeste boeken over keuzevragen is de vooronderstelling dat leerlingen ofwel het goede antwoord weten, ofwel moeten raden, en is er geen ruimte voor gewoon het maken van fouten (er is wel aandacht voor vage ‘deelkennis’ waardoor de raadkans beter is dan toeval). Gewoon fout weten, en dus fout antwoorden zonder ook maar iets te raden, komt vaak voor, ook al merken psychometrici dat niet op. NB: het aantal fouten in een keuzetoets zegt dus ook NIETS over eventueel raden door de leerling. Reden temeer om leerlingen een rechtvaardiging voor hun antwoorden te vragen.

      Ben.

    • Ermarbeluk???
      Overigens weet bijna geen mens meer wat erbarmelijk betekent hoor. Geen kind en ook geen jongere.

  3. Voor vraag 1 sluit ik me aan
    Voor vraag 1 sluit ik me aan bij het antwoord van Moby.
    Persoonlijk vind ik dit niet echt een moeilijke vraag voor leerlingen van groep 8: inderdaad, ze zouden moeten weten dat een kleur die gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord eindigt op een e (paarse, blauwe, groene, zwarte enz.).
    Ik vind wel dat er enige bias in deze vraag zit naar het milieu waar het kind uit komt. in veel gezinnen zal een woord als erbarmelijk niet worden gebruikt en in de boekjes die die kinderen lezen komen zulke woorden ook weinig voor. Wellicht geldt hetzelfde voor het woord bloesem. Weten de meeste kinderen die opgroeien in een flat wat bloesem is? Ik leerde dat ook alleen maar op jonge leeftijd omdat mijn opa en oma een boom hadden die een prachtige bloesem aanmaakte.
    Het belangrijste bewaar is echter m.i. dat hier, zoals Moby aanhaalde, meerdere regels tegelijk worden getoetst.

    Voor die tweede vraag heb ik geen goed woord over.
    Kilo is een voorvoegsel wat geen enkele relatie heeft met gewicht.
    Het doet er voor het afronden op 1 decimaal niet toe voor wat voor eenheid dit getal wordt gebruikt.
    Het woord decimaal zou hier inderdaad gebruikt moeten worden.
    Niet alleen is de vraag warrig gesteld, eveneens leer je het zo de kinderen verkeerd aan.

    Het CITO laat op mij weer een slechte indruk achter maar ja, wat kan je anders verwachten van een monopolist die de garantie heeft elk jaar weer veel produkten te verkopen?

    • erbarmelijk
      Ik zou willen toetsen of een leerling op de hoogte is van de volgende verschijnselen:
      – na een stomme e geen dubbele medeklinker (behoudens aangeleerde uitzonderingen),
      – woorden op -lijk- krijgen alleen een -e- erachter als bijvoeglijk naamwoord.

      Dan maakt het niet uit of een kind de betekenis kent.

      • Je hebt gelijk maar toch
        Je hebt gelijk maar toch creëert dit een bias naar een bepaald milieu toe en dat lijkt me nu juist niet de bedoeling van zo’n toelatingsexamen. Wanneer een kind het woord al vaak correct uitgesproken heeft gehoord dan hoeft hij die regeltjes niet te kennen, wanneer hij nog nooit in aanraking is gekomen met dat woord dan moet hij wel die regeltjes kennen.

        Ik snap nu overigens hoe het komt dat jou klassen zo hoog scoren voor dat toetsje. Op mijn basisschool leerden we dat soort regeltjes echt niet.
        We waren t/m groep 6 vooral met spreekwoorden en uitdrukkingen bezig (iets waar ik achteraf sterke bedenkingen bij heb), in de laatste 2 leerjaren oefenden we de d/t-regeltjes, de persoonsvorm en het onderwerp (veel meer was het niet) zonder dat de leraar ooit uitleg gaf over wat deze 2 grammaticale vormen inhouden. We moesten maar genoegen nemen met de summiere uitleg hoe je de persoonsvorm en het onderwerp kan vinden, als kind vond ik dit erg frustrerend en zinloos. Wat heb je er aan om te weten hoe je iets vindt wanneer je niet weet waarvoor het dient?
        Wie het nog niet weet kan het wel raden: onze taallessen bestonden in de hogere jaren van het basisonderwijs vrijwel volledig uit zelfstandig werken, instructie werd nauwelijks gegeven. Begrijpen wie begrijpen kan. Gelukkig heb ik later die schade kunnen inhalen.

        • Spellingsregels
          zijn belangrijke handvatten voor het correcte spellen.
          Heel merkwaardig dat je deze niet kreeg onderwezen.
          Men kan al vroeg met dit soort regels beginnen, waarna ze jaar in jaar uit regelmatig terug komen.

      • 7,5 = VMBOT/havo , 9 = gymnasium
        Ik verbaas me er elk jaar weer over hoe smal die bandbreedte is op basis waarvan wordt bepaald naar welke school de leerling mag doorstromen.
        Ook dit jaar zie je weer dat meer dan de helft van de deelnemende leerlingen meer dan 75% van de vragen goed had (152-153) wat neerkomt op een 7,5 op onze evenredige schaal van 10 of 536 a 537 op de oh zo vreemde schaal van het CITO.
        Zo gauw een leerling ongeveer 89% van de vragen goed beantwoord dan behaalt hij een score van 546 wat overeenkomt met een 8,9 op onze schaal van 10, deze score wordt vaak als de limiet gezien om toegelaten te worden tot een gymnasium al zijn er eveneens gymnasia die meer afgaan op het advies van de basisschool en die aan vriendjespolitiek doen.
        Ik vind dit een smalle marge om zo sterk binnen te selecteren. Concentratie wordt zodoende wellicht een veel te belangrijke selectiefactor in verhouding tot wat iemand heeft geleerd.
        Ik zou liever zien dat de standaarddeviatie groter is en het niveauverschil tussen leerlingen adequater weerspiegelt waarbij bijvoorbeeld de gemiddelde VMBOT-leerling zo’n 50% van de vragen correct beantwoordt en de gemiddelde havist zo’n 75% van de vragen correct beantwoordt.

        Verder vraag ik me af in welke mate de gemiddelde en modale scores kunstmatig hoog zijn doordat leerlingen van hun school niet deel mogen nemen aan deze toets (of eventueel wel mee laten doen maar niet het resultaat opsturen).
        Hoeveel procent van de leerlingen mag niet deelnemen aan deze toets van het CITO en welke score zouden deze leerlingen naar verwachting behalen indien ze wel officieel mee zouden doen.
        Ik snap waarom scholen zo handelen, daarover geen discussie van mijn kant. Dan moet de overheid deelname maar wettelijk verplichten. Dit vertekent echter wel de statitstieken.

  4. varen op routine
    Wat voor het goed beantwoorden van de vraag belangrijk is is of de leerling een addertje onder het gras vermoedt. Als ik zelf de opgave zou moeten maken dan doe ik dat vanuit de routine: Van de getallen met één decimaal achter de komma ligt 817,1 het dichtst bij 817,149. Het gaat dan om een gewone vraag over het afronden van getallen. Dan kijk ik nog even of er iets anders bedoeld zou kunnen zijn en vraag me af of “rond af op één tiende misschien betekent dat het getal er zo uit moet zien: xxx,1 maar dat leidt gelukkig niet tot een ander resultaat. Over naar de volgende vraag. De voorbeeldvraag lijkt mij gevaarlijk voor een leerling die zich niet beperkt tot het openen van een la’tje in zijn geheugen met de type-opgave “afrondingsvraagstuk” maar wel voor een leerling die denkt dat de goede oplossing moet voortkomen uit een goede tekstanalyse van de opdracht.
    Seger Weehuizen

Reacties zijn gesloten.