Niet de minsten

Niet de minsten

Leest iemand nog wel eens de verhalen van Godfried Bomans? Nog steeds de moeite waard vind ik, niet het minst vanwege het verzorgde Nederlands. In ‘Pieter Bas’ beschrijft hij hoe de vader van de titelheld zijn zoon aanmeldt voor het gymnasium. De rector, Dr Boddens, gebruikt graag Latijnse citaten ( al of niet door Bomans verzonnen). Hij zegt tegen de oude Bas: ‘Non sunt minimi qui regunt civitatem’ – ‘het zijn de minsten niet die de stad besturen’.
Nou ja, daar kun je toch wel eens aan twijfelen. De leraren van de AVMO ( een afdeling van de AOb met vooral eerstegraads leden in het openbaar onderwijs) werd naar hun mening gevraagd over het ‘management’ in het middelbaar onderwijs. Overheersend is de gedachte dat het niet de besten zijn die opklimmen tot het ‘middenmanagement’ en management. De ondervraagden zijn van mening dat het heel vaak om middelmatige leraren gaat die het aantrekkelijk vinden om minder les te geven en meer te verdienen. De ‘managers’ worden meestal niet gezien als voorbeeldfiguren die respect afdwingen, als collega’s die er voor zorgen dat het werk op school goed georganiseerd is en in goede samenwerking gedaan kan worden.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre de kritische houding van de AVMO-leden terecht is, ik kan alleen constateren dat ze bestaat. Er spreekt een (wederzijds) wantrouwen uit dat er niet zou moeten zijn, dat veel energie kost en ergernis. De zeer grote scholen hebben ongetwijfeld het meest te lijden onder slechte verhoudingen, ook al omdat daar de medezeggenschap van leraren zo weinig kans maakt. De voorsprong van het ‘vrijgestelde’ management is daar zo groot dat de medezeggenschapsraad meestal te laat komt om werkelijk invloed te hebben. Maar uiteraard, als het niet de meest bekwame figuren zijn die de beslissingen nemen worden er ook veel fouten gemaakt.

Over de inspectie van het onderwijs heb ik al eens geschreven dat die lijdt aan een gebrek aan gezag omdat zij te veel aan de leiband loopt van politici en onderwijskundigen. Presley Bergen van BeterOnderwijsNederland wees er onlangs in NRC Handelsblad op dat de inspectie nog steeds bezig is – in strijd met de Grondwet zou ik zeggen – om bepaalde didactische modellen op te leggen aan het onderwijs, in het bijzonder aan het basisonderwijs.
Heel aardig is nu dat een zekere Leon Henkens, hoofdinspecteur primair onderwijs, daarop reageert ( NRC Handelsblad 13 november). Hij schrijft o.m.: ‘Bergen zegt dat scholen pas een voldoende beoordeling krijgen als ze de didactiek hanteren die de Inspectie volgens hem het liefste heeft: het ‘Nieuwe Leren’. Dit is onjuist. Scholen worden beoordeeld op ongeveer dertig indicatoren. Een van die punten legt Bergen uit als synoniem met het ‘Nieuwe Leren’. Maar dat klopt niet. De indicator luidt: leerlingen hebben verantwoordelijkheid voor de organisatie van hun eigen leerproces die past bij hun ontwikkelingsniveau’.
Kan meneer Henkens ons uitleggen hoe wij deze ‘indicator’ moeten lezen? Wat voor verantwoordelijkheid wordt hier opgelegd aan leerlingen onder de twaalf jaar? Wat is het antecedent van het woordje ‘die’? En hoe worden leerlingen geacht hun eigen leerproces te organiseren? Wat past er bij hun ontwikkelingsniveau en wie bepaalt dat? En welke oliebol heeft deze indicator opgesteld?
Inspecteur Henkens schrijft in zijn reactie een paar keer dat scholen al of niet ‘het vertrouwen krijgen’ van de Inspectie. Maar het is andersom. De Inspectie moet het vertrouwen hebben van de scholen en de leerkrachten. En dat is vaak, en helaas terecht, niet het geval.

Cornelis Verhage

13 Reacties

  1. ledig taalgebruik
    De indicator die de inspecteur noemt is natuurlijk volledig juist, maar door zijn vaagheid en associatie met HNL ook de perfecte stok om de hond te slaan. Een stok die geen sporen nalaat. “This stick will selfdestruct in 10 seconds”.

    Wij weten dat het ontwikkelingsniveau voor kinderen op het gebied van verantwoordelijkheid en organiseren beperkt is. Mede daarom denken we dat de onderwijsvisie die daar het beste bij past een klassieke onderwijsvisie is. Maar wij wten ook dat de genoemde woorden bijna letterlijk uit de monden komen van de onderwijsvernieuwlers en dat zij daar heel iets anders mee bedoelen.
    Maar dezelfde inspecteur kan tegen ene basisschool zeggen dat kinderen meer moeten samenwerken enzo op grond van dit criterium en na afloop beweren dat het zo niet gezegd is, maar dat het toch vanzelf spreekt dat je kinderen aanspreekt op de ontwikkelingen die ze hebben.

    Ik zou wel eens willen weten waarom zijn de ….

    correctie:

    ik zou wel eens willen weten wat de gedragingen van de leraar zijn die de inspecteur juist of onjuist acht bij het genoemde criterium. Pas dan zijn dergelijke betekenisloze criteria wellicht te gebruiken.

    • @ 9_11_1989: Het criterium luidt als volgt.
      In het Toezichtkader Primair Onderwijs 2005 (p.33) wordt de volgende toelichting gegeven bij het beoordelingscriterium dat de inspectie hanteert.
      De leerlingen hebben verantwoordelijkheid voor de organisatie van hun eigen leerproces die past bij hun ontwikkelingsniveau: In de groepen is sprake van vormen van zelfverantwoordelijk leren door de leerlingen. Afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van de leerlingen wordt binnen het onderwijsleerproces structureel aandacht besteed aan achtereenvolgens de ontwikkeling van zelfstandig werken, van zelfstandig leren en van eigen verantwoordelijkheid door leerlingen. De leerlingen worden daarbij begeleid door de leraar en werken met leermiddelen die zelfstandig leren en werken mogelijk maken. Leerlingen kiezen zelf taken en activiteiten, plannen zelf activiteiten en evalueren zelf het effect van de activiteiten.
      N.B. ‘Zelfverantwoordelijk leren’ is bij mijn weten een geijkte vakterm: de leerling is vrij in de keuze van z’n leerdoelen.

      • De leerling is vrij in zijn keuze van leerdoelen?
        Eerlijk gezegd moet ik er niet aan denken. De leerdoelen behoren te zijn vastgesteld door de overheid en de volgorde van leren ligt voor een belangrijk deel vast door de intrinsieke structuur van hetgeen geleerd moet worden. De leerling kent de stof nog niet, heeft geen overzicht van de structuur daarvan en is van geen kanten serieus in staat zelf die volgorde te bepalen. Dat geeft ook helemaal niks, daar hebben we leraren voor.
        Als ik pianoles wil, dan heb ik geen enkele behoefte mijn eigen leerdoelen te bepalen. Ik volg graag de volgorde die de leraar mij voorstelt. Als ik zou denken dat ik het beter wist, koos ik direct een andere leraar.
        Natuurlijk ligt hier niet alles tot de millimeter vast, maar nog los van de rampzaloge situatie die een dergelijke vrijheid in een klas van dertig leerlingen met zich meebrengt, is het ook voor individueel onderwijs, met één leraar en één leerling, helemaal niet aan te raden. Een leerling is pas echt verstandig en zelfstandig als hij dat inziet. En mijn ervaring met deeltijd HBO-ers is overeenkomstig deze constatering. Uitermate zelfstandige en verstandige mensen vaak. Die willen effectief en efficient onderwijs, bepaald door de docent. Daar betalen ze tenslotte voor.

        Daar waar pianoles staat mag ook autiorijles, tennisles, of weet-ik-wat-voor-les gelezen worden.

        Kennelijk is de inspectie zeer gecharmeerd van HNL en ziet zij dat als enige werkvorm die voldoet.

        • Snel een liedje leren
          Het komt overigens wel voor, beste Gevallen Muur, dat een pianoleerling het beter meent te weten dan zijn pianoleraar. ‘Kan je mij nou geeneens even een leuk liedje leren?’ wordt er dan gevraagd ‘altijd die waardeloze toonladders…’. Meestal anticipeert de muziekleraar daarop door in elk geval zo snel mogelijk met die liedjes te beginnen.
          Degenen die blijven zeuren gaan dan meestal na een paar maanden weer van muziekles af. Of je dat gezeur moet opvatten als het formuleren van leerdoelen is natuurlijk maar de vraag. Helaas is het ook niet zo dat de brave volhouders altijd beloond worden. Maar net als bij de wiskunde geldt, dat wanneer een zekere aanleg aanwezig is, oefening te zijner tijd wel kunst zal baren.

        • Dat geeft ook helemaal niks ?
          De leerling kent de stof nog niet, heeft geen overzicht van de structuur daarvan en is van geen kanten serieus in staat zelf die volgorde te bepalen. Dat geeft ook helemaal niks, daar hebben we leraren voor.

          Daar hebben we leraren voor. Ja, ja, die hebben *de wijsheid in pacht*.

          Overigens is het leerlingen leren hoe te leren ook niet eenvoudig: ‘Bezint eer ge begint’ lijkt het beste advies voor wie het goede voorbeeld van ‘Leren leren’ wil volgen. Het is namelijk een ingrijpende verandering, zowel voor de leerlingen, maar misschien nog wel meer voor de leerkrachten. De school die eraan begint, moet rekenen op een oriëntatietijd en een grondige voorbereiding, gevolgd door een invoerings- en overgangstijd die eigenlijk net zo lang duurt als het aantal schooljaren. Wie dat er niet voor over heeft, moet er niet aan beginnen. Zo’n complexe verandering versneld willen invoeren is om problemen vragen. Het Nederlands studiehuis illustreert dit nog het best. *Lees verder…*

          *Adios*

          • Meen je dat serieus adios?
            Vind je werkelijk dat omdat er slechte docenten zijn, die slechte adviezen geven, dat we de oplossing moeten zoeken in het voor iedereen veranderen van de verantwoordelijkheid over het leren van de leraar naar de leerling? Als er slechte artsen zijn is de oplossing de scalpel aan de patient te geven?

      • Ook wel
        “N.B. ‘Zelfverantwoordelijk leren’ is bij mijn weten een geijkte vakterm: de leerling is vrij in de keuze van z’n leerdoelen.”

        Ook wel spijbelen genoemd

  2. Inspectie -ref Cornelis Verhage
    Ik ben het geheel eens met Verhage. Ik zeg dit na ervaring met, en ook na lezing van, inspectie-rapporten : in aantoonbare gevallen het papier niet waard waarop ze geschreven zijn ; soms on-terzake, ja onbenullig, soms testimonium paupertatis (onderwijs methode niet begrepen, conclusies niet relevant) ; zelden doel treffend., vaak appaisant. Behaaglijk monopolie. Ik zeg nu niets over de funeste gevolgen die zo’n Inspectie interferentie kan hebben in de school, voor de leraar en de klas, voor leerlingen.

    De quasi-autonomie van de Inspectie (d.w.z. van de ‘inspecteurs’, waaronder nota bene on-kundigen in zaken van onderwijs) is één van de peilers waarop het politiek establishment-inzake-onderwijs balanceert. In de natuurkunde (een bèta vak !) heet zoiets een labiel evenwicht ; in de onderwijs-politiek is dat evenwicht al decennia lang taai-stabiel (wat voor een labiele toestand wonderlijk is).

    Onder politiek establishment-inzake-onderwijs is te verstaan de hele zooi in en tussen de driehoek PvdA-CDA-VVD, onheilige alliantie als er ooit één was – -. Het politiek evenwicht balanceert tussen on-onderwijskundige woordvoerders, doordrenkt van beginselen als [a] de ontwikkeling van het individu, van kinderen uit ‘achtergestelde’ milieus, [c] staatssscholen (wat weet de Staat van onderwijs ?-?-?), [b] Darwinistische Calvijn-regressie.
    Tegenwoordig reageert de Calvinistische regressie, maar tien, twintig, dertig, veertig jaar geleden kwam de regressie (dan weer PvdA, dan weer VVD), anders gekleurd, uit dezelfde verhoute optiek van de vanouds nederlandse gereformeerde cultuur.

    Terzijde een suggestie : het zou al helpen als de Inspectie verplicht zou worden, om zijn werkwijze en conclusies te delen met (dat is : verantwoorden t.o.v.) de Medezeggenschapsraad van de school waarover het oordeelt. Het delen met de directeur/schoolleider (wat soms wel gebeurt) heeft geen zin, dat zal wel duidelijk zijn.

    maarten

  3. management
    Vandaag op een studiedag veel collega’s gesproken van andere scholen. Telkens als ik op de vraag “waar werk je nu en bevalt het?” antwoordde dat mijn leerlingen en vaksectie mij zeer bevallen, maar dat we wel heel wat te klagen hebben over de schoolleiding, kwam de reactie: “wie niet?”

  4. Zachte indicatoren maken stinkende wonden
    Mijnheer Verhage, u heeft volkomen gelijk, zowel wat betreft de mindere goden die het mennetsment ingaan als met uw weerwoord op het verhaal van de heer Henkens.
    Alleen al het woord ‘indicator’ is weer zo’n dikdoenerig imponeerwoord. Ik weet zelf heel goed wat een indicatie is: een aanwijzing. Een indicator is dus een aanwijzer. Maar de omschrijving van de betreffende indicator is zo gruwelijk nietszeggend dat hij helemaal niets aanwijst. Men kan er natuurlijk op hopen dat de overige 29 ‘indicatoren’ wél klare taal bevatten, maar een wantrouwig mens als ik gaat eerder uit van het tegendeel. Als er van iemand één windje stinkt, dan rieken ze al gauw allemaal.
    Ik vraag mij in ernst af of de inspectie zelfs ook maar één vakinspecteur in dienst heeft. Men krijgt de indruk van een enorme vergaarbak met -gogen, -logen, welzijnswerkers, beleidsmedewerkers en hier en daar een gesjeesde leraar. Zij vormen met de rest van de beruchte kleilaag een parallel universum. Zou het niet heerlijk zijn als dat parallelle universum zich definitief losmaakte van de realiteit en elke poging tot bemoeienis daarmee opgaf?
    Er bestaan om ons heen, meen ik, enkele landen waar men helemaal geen onderwijsinspectie kent. Hoe zouden die landen het rooien?

    • Een indicator
      Een indicator is een -bij voorkeur kwantificeerbaar- kenmerk dat gehanteerd wordt om iets te beoordelen dat zelf niet waarneembaar, of althans niet goed meetbaar is.
      Wordt ook gebruikt bij het beoordelen van competenties!

      (terzijde: een indicator in de scheikunde is een geval apart: daar geeft een indicator namelijk iets aan dat wel realiteitswaarde heeft…)

      • Naar bijproduct van meten
        Een naar bijproduct van meten is dat mensen indicatoren als doel gaan zien en er gedachteloos naar gaan streven een bepaalde streefwaarde te behalen. De indicator wordt dan een doel op zich.
        *Lees verder…*

Reacties zijn gesloten.