Verslag van overleg met een deel van de projectgroep registratie SBL

Vandaag had ik een gesprek met twee leden van de projectgroep registratie van SBL, Ad Frik en Pieter Vroegop. Ik had dat als nieuwbakken lid van de ‘stuurgroep registratie’ van SBL, die onlangs van samenstelling was gewijzigd. Een kennismakingsgesprek, eigenlijk.

Een positief punt was dat wij gedrieën het over één ding helemaal eens waren: het is belangrijk om de vakspecifieke (dwz vakinhoudelijke en vakdidactische) aspecten van het leraarschap in ere te houden, en een toekomstig registratiesysteem kan daarbij helpen. Ik vind inderdaad dat een registratiesysteem hierbij kan helpen – maar ik vind ook dat er een levensgroot risico is dat we een monstrum creëren dat veel meer kwaad doet dan goed.

We hebben over een aantal dingen gepraat. Veel was koe-en-kalfwerk, en niet de moeite waard om hier te rapporteren. Een belangrijk punt voor mij is en blijft: wat gaan precies de registratiecriteria zijn? Waar moet een docent in de toekomst precies aan voldoen om zijn/haar registratie te krijgen en te behouden?

In eerdere discussies is dit al enigszins aan de orde gekomen. Ik geloof dat ik de huidige stand van de discussie, de grootste gemene deler van de huidige voorstellen, als volgt het beste weergeef: je kunt jezelf registreren als je kunt aantonen aan drie eisen te voldoen:

1. Je hebt een diploma
2. Je hebt nu een aanstelling, en je hebt over de afgelopen n jaar minstens x% aanstelling gehad
3. Je hebt in de afgelopen n jaar m uren professionalisering gedaan.

(Dit geeft je de zogeheten basisregistratie. n, m, en x zijn parameters waar natuurlijk nog verschillend over gedacht wordt).

De eerste twee punten zijn eigenlijk vrij helder. Je kunt wat afdingen over de huidige kwaliteit van de diploma’s; misschien dat we in de toekomst niet alleen aan de nascholing maar ook aan de initiële scholing eisen kunnen proberen te stellen, met de bedoeling het niveau van de lerarenopleidingen op te krikken.

Het derde punt geeft natuurlijk de meeste aanleiding tot discussie. Wat is precies professionalisering? Daar hebben we vandaag ook uitgebreid over gepraat. De medici doen dit eenvoudig: zij eisen op dit punt uren gecertificeerde nascholing. Met andere woorden, nascholingscursussen die van tevoren van certificatie zijn voorzien.

Bij het onderwijs lijkt de huidige gedachte te zijn dat er veel meer gewaardeerd moet worden dan alleen gecertificeerde nascholingscursussen: bijvoorbeeld ook werk als lid of voorzitter van een commissie, werk als auteur van lesmateriaal, als coach of lid van een intervisiegroepje, en zo nog wat dingen. Zoals ik de gedachten nu begrijp zou elke docent in zijn/haar registratieaanvraag zulke zaken moeten (kunnen) opvoeren, waarna een commissie beslist.

Ik vind dit een uitermate slecht idee, om meerdere redenen.

1. De beoordeling van zulke vage ervaringen als ‘professionalisering’ is onmogelijk goed te doen:
a. Het is onmogelijk om zo’n beoordeling anoniem te doen. Er staat ‘Voorzitter van examencommissie’, nou dan weet je gelijk over wie je het hebt. Je hebt instantaan vriendjespolitiek.
b. Hoe kan de registratiecommissie vaststellen dat jij iets hebt opgestoken van dat intervisiegroepje? Ik heb in meerdere van zulke groepjes gezeten: sommige waren tijdverspilling, van andere heb ik echt wat geleerd. Hoe moet je dat beoordelen?
c. Hoe controleer je dat iemand echt heeft gedaan wat er staat? Ga je de gecoachte leden opbellen? ‘Hoeveel uren heeft hij/zij met u doorgebracht?’
d. Hoe maak je het onderscheid tussen iets dat ‘waardevol’ is en iets dat ‘niet waardevol’ is? Tussen iets dat ‘professionaliteit’ bevordert en iets dat alleen maar ‘persoonlijke ontplooiing’ is? Tussen ‘werk’ en ‘hobby’?
Conclusie: dit wordt een mijnenveld. Als er een beroepsmogelijkheid is, dan zal daar uitgebreid gebruik van gemaakt worden. En als die beroepsmogelijkheid er niet is, dan is dat een brevet van onvermogen.
(O ja, er is nog een mogelijkheid: alle opgevoerde ‘professionalisering’ wordt goedgekeurd. Geen beroepsprocedures, maar ook geen enkele winst, alleen bureaucratie).

2. De grootste bedreiging voor de lerarenstand en voor het beroep is (zo vind ik) de daling van het gemiddelde niveau van de leraar. Zowel het formele opleidingsniveau, als het IQ, als elke andere maat van persoonlijke kwaliteit. (Kan iemand mij een betrouwbare maat van kwaliteit noemen waarin de lerarenstand de afgelopen decennia gestegen is?) Hoe ga je dit tegen? Door eisen aan leraren te gaan stellen. Door diploma’s moeilijker te maken. Door in registratie _harde_ eisen te stellen, in plaats van zachte. Vakinhoudelijke eisen zijn hard te maken; elke studentenopleider weet dat de niet-vakinhoudelijke, de persoonlijke, niet goed te meten zijn.

3. Al die ‘andere’ dingen vallen in de praktijk in de categorie ‘die doet de persoon toch al’. Ik wil graag met registratie de docenten stimuleren om de dingen te doen die ze niet zo snel doen. Vakinhoudelijke nascholing is daarvan voor mij de belangrijkste. Bovendien heeft de docent belang bij een steuntje in de rug tegenover een schoolleiding die lesuitval niet ziet zitten.

4. Als je grofweg het leraarschap onderverdeelt in ‘vakinhoudelijk kunnen’ en ‘interpersoonlijk kunnen’ (waarbij de vakdidactiek een beetje op de grens zweeft) dan is er een groot verschil tussen de mate waarin een leraar in het dagelijks leven het ene en het andere oefent. Dat interpersoonlijk kunnen wordt elke dag opnieuw geoefend. Nog sterker, het wordt vaak gezegd dat je dat ueberhaupt pas in de klas leert. Het vakinhoudelijk kunnen, daarentegen, komt in het dagelijks leven meestal slecht aan bod. Des te meer reden om bij registratie juist daarop in te zetten.

(Heeft iemand nog meer redenen?)

Ik heb vandaag (daarom) bepleit dat de registratie alleen over vakinhoud zou gaan; of, als er echt andere dingen ‘mee mogen tellen’, om dan te eisen dat van alle geëiste ‘professionaliseringsuren’ de helft uit gecertificeerde, vakinhoudelijke cursussen zouden moeten bestaan. In dat laatste geval is een deel van de registratie-eis ‘verloren’ (in mijn ogen) maar het andere deel is dan nog tenminste hard.

(In discussie met sommige mensen wordt op dit moment wel eens het argument gehanteerd ‘maar die persoonijke aspecten zijn ook heel belangrijk’. Dat ben ik geheel eens; maar je hoeft niet alles wat belangrijk is ook te eisen. Zeker die dingen die belangrijk zijn maar in de praktijk toch al geoefend worden, hoeven niet nog eens in de registratie benadrukt te worden).

Er was ook nog een filosofisch punt. Ad Frik stelde de vraag: van wie is het registratiesysteem dat ‘we’ nu aan het maken zijn? Is dat van de beroepsgroep der docenten, is dat van de samenleving, is dat van ‘het onderwijs’? Het is wel een belangrijke vraag, omdat het antwoord erop ook aangeeft wie invloed op datzelfde registratiesysteem mag en moet hebben. Ik ben er zelf nog niet uit, en ben benieuwd naar de meningen van de leden.

Maar hier is nog een zeer praktisch punt. Het uiteindelijke besluit over de vakinhoudelijke kanten van de registratie gaat genomen worden door elke vakinhoudelijke vereniging zelf. BON-leden, kom dus in actie! Ga bij je eigen verenigingen vragen (a) wat ze nu in die richting doen, en (b) hoe zij denken over de registratie-eisen. Word actief in je eigen vakinhoudelijke vereniging! Want uiteindelijk wordt daar de knoop doorgehakt. En als je niet uitkijkt hakt iemand anders voor jou de knoop door, op een manier waar jij erg veel last van kan krijgen.

39 Reacties

  1. registratie SBL
    Mark,
    Thnx voor het verslag. Kort commentaar op één vraag :
    “van wie is het registratie systeem ?”

    Het antwoord volgt als vanzelf uit de principiele vraag :
    [a] voor wie is het onderwijs ?
    [b] en wie zorgt er voor ?
    Die entiteit mag, ja moet, het registratie systeem beheren ; gewoon, het is een onderdeel dat hoort bij onderwijs.
    Daarmee wordt het antwoord heel eenvoudig :
    [1] onderwijs is van de ouders ;
    [2] in hun plaats : de docenten.

    Sub [1] is zonneklaar. Zelfs de overheid legt de verantwoordelijkheid voor kinderen bij hun ouders.
    De ouders, niet bij machte om het zelf te doen, zoeken iemand, een instantie, een school voor die taak ; namens hen.
    Sub [2] is dan het praktische vertrekpunt ; want [1] is niet praktisch.

    Ergo : het onderwijs is feitelijk een aan docenten gedelegeerde taak. De opdracht komt van de ouders. Beide, ouders en docenten, zijn collectieven. De overheid zit daar, uit principe, niet bij ; hoogstens, als faciliterende instantie, er tussen.

    De aan docenten gedelegeerde taak is enorm en vereist een brede organisatie (ik hoop in horizontaal verband ; maar ik weet wel beter).
    Dat het aan organisatie tussen de direct betrokkenen (de collectieven o. en d.) ontbreekt, en aan eensgezindheid hapert, is één van de grote hindernissen in onderwijs ; de oorzaak van ellende in dat kamp, de “hebamme” van de monstrueuze instituties, door de overheid in het leven geroepen, gekoesterd, en onder die paraplu tot monsterlijke proporties uitgegroeid, een duivelskring van paddestoelen.

    Want waar hebben we het over ? Kinderen die opgroeien, willen leren, hun plaats zoeken in de wereld. Elk ander uitgangspunt is fout.

    maarten

  2. Registratie: een eerste reactie
    Je schrijft: “De grootste bedreiging voor de lerarenstand en voor het beroep is (zo vind ik) de daling van het gemiddelde niveau van de leraar.”

    Helemaal mee eens.

    “Hoe ga je dit tegen? Door eisen aan leraren te gaan stellen.”

    Ik trap even een open deur in: als je alleen eisen gaat stellen, en verder niets doet, gaat eisen stellen niets opleveren. Het enige wat dát oplevert is dat er evenveel goeie docenten het onderwijs instromen (nog steeds veel te weinig dus), en minder slechte. En vooral dus vooral heel veel mensen _niet_ het onderwijs binnenstromen: een blijvend groot tekort aan docenten dus.

    Strenge eisen hebben alleen zin, als kwaliteit gewild is door schoolleidingen. Als je wilt dat een gebouw stevig is, is het zinloos om alleen het dak stevig te maken, terwijl de rest krakkemikkig is. Het onderwijs is een bouwwerk waarin alles samenhangt. Áls er toch alvast iets stevig moet worden, zorg dan in ieder geval voor een stevig fundament, van kleine scholen, zodat ouders en docenten wat te kiezen hebben.

    Je schrijft verder:
    “BON-leden, kom dus in actie! Ga bij je eigen verenigingen vragen (a) wat ze nu in die richting doen, en (b) hoe zij denken over de registratie-eisen. Word actief in je eigen vakinhoudelijke vereniging! Want uiteindelijk wordt daar de knoop doorgehakt. En als je niet uitkijkt hakt iemand anders voor jou de knoop door, op een manier waar jij erg veel last van kan krijgen.”

    Vergeef me mijn cynisme, maar dit zie ik niet van de grond komen. Je vraagt aan een groep overbelaste mensen, van wie de horizon vaak niet verder reikt dan de eigen school, en van wie de blik vaak is gericht op het pensioen, interne strijd binnen de school, of op alternatieven voor het onderwijs, om er een last bij te nemen om te voorkomen dat er anders nóg een last bijkomt. Hier speelt hetzelfde probleem als met die regels: het motiveert niet. En daarom is het gedoemd te mislukken.

    Het enige wat gaat werken is een systeem dat gebruik maakt van intrinsieke motivering, op een kortere termijn, op een kleinere schaal.

  3. Ik vind dit steeds enger worden
    Mark, mijn complimenten voor je geweldige inzet en je analyses lijken me juist. Alleen lijkt het wel of je de conclusie niet trekt.
    Even op een rijtje.
    1. Er zijn vakinhoudelijke (na)scholingen en (inter)persoonlijke “groei”
    2. Dat 2e punt is volslagen oncontroleerbaar en leidt tot vriendjespolitiek en willekeur
    3. Het eerste punt is in de huidige situatie ook politiek bepaald: de vakverenigingen zouden de controle moeten uitvoeren, maar je vertrouwt dat niet.

    Ik denk dan dat er maar één conclusie is: in de huidige situatie niet aan beginnen doen.
    De enige instantie die vakinhoudelijk mag oordelen is een universiteit. En dat kan alleen maar in die gevallen waarin er een universitaire moeder is van het betreffende schoolvak.
    De kwaliteit van de leraren is schikwekkend laag. Ik denk dat eerder de zwakke dan de sterkere leraren in vakverenigingen zitten.

    Those who can ………… do
    Those who can’t ………. teacht
    Those who can’t teach …. manage
    those who can’t manage … bevolken de vakverenigingen en andere quasi manager clubjes.

    Als de kwaliteit niet eerst omhoog gaat, dan is registratie alleen een bevestiging en bestendiging van de rampzalige kwaliteit. Het geeft het verkeerde idee dat de geregistreerde leraren goede leraren zijn. En de manier om binnen te komen in de registratie is zo gammel als wat. Je hebt dat feilloos aangetoond.

    Ik ken het dilemma, maar er is maar één antwoord en dat gaat tijd kosten: een extern gecontroleerde lerarenopleiding en een jerinboering van de controlefunctie van de universiteiten bij de lerarenopleidingen. Toen ik startte op de NLO als lerarenopleider, was voor iedere verandering in het curriculum een fiat van de universiteit nodig, Dat heette meen ik de vakcommissie. Daar werd door de wiskundesectie mee gesproken en dat voelde als een examen. Uitstekend dus!

    • Steun aan 25_12_1945
      Ik stem geheel in met 1945, zowel gevoelsmatig als wat diens voorstellen betreft. Niet aan die registratie beginnen; de lerarenopleidingen terug naar de vakken, d.w.z. de universiteiten.

      • ‘Terug naar de universiteiten’ betwist
        Bernard schreef: “de lerarenopleidingen terug naar de vakken, d.w.z. de universiteiten”.

        Bernard, de overgrote meerderheid van de leraren wordt opgeleid aan hbo-instellingen. De tweedegraders dus (en de pabo’s natuurlijk). Hoezo ’terug’ naar de universiteiten? Waren die opleidingen ooit deel van de universiteit, dan?

        Bij mijn weten waren de MO-A- en MO-B-opleidingen nooit deel van de universiteit, al gaven ingehuurde universitair docenten in de MO-B wel les. Ook de eind jaren zeventig opgerichte NLO’s zijn nimmer deel geweest van de universiteiten.

        Het ’terug naar de vakken, d.w.z. de universiteiten’ begrijp ik niet.

        Wel zou ik het eens zijn met een pleidooi om universiteiten zeggenschap te geven over het vakinhoudelijke deel en de vakinhoudelijke examinering van de hbo-lerarenopleidingen. Al is het maar omdat hbo-lerarenopleidingen als taak hebben om leraren op te leiden om les te geven in de onderbouw van havo en vwo, en in de praktijk hun alumni ook in toenemende mate lesgeven in de bovenbouw van havo en vwo.

        • Utrechtse situatie en NLO
          Ik weet dat MO-A en MO-B in utrecht toen ik studeerde gewoon regulier op de universiteut werd gegeven. Het waren dezelfde vakken die ik als doctoraalstudent kreeg in dezelfde colleges met dezelfde toetsen en (hoog)leraren.
          MOA was echter een (substantieel) deel van het kandidaats en MOB was feitelijk hetzelfde als het doctoraalprogramma. Het afstudeerdeel (ruim een half jaar) uitgezonderd. Ik spreek over de periode ’75 – ’82

          De NLO waar ik daarna ging werken had een vakcoomissie voor wiskunde, en paar wiskunde hoogleraren die toestemming moesten geven voor elke verandering in het curriculum

          In AMsterdam had je destijds de stichting nutssemenarium van de UvA die de MOA en B verzorgde, maar die waren wiskundiger dan de NLO (zelfs met de vakcommissie). Hoe de reatie was tussen “het nuts” en de Uva. weet ik niet.
          Natuurlijk is die stichting samengevoegd met de NLO en de grote hogescholen die daar dan weer met fusies uit ontstonden.

  4. Inderdaad, vooral vakinhoud
    Wat is het nut van een registratiesysteem: ervoor zorgen dat er in de toekomst docenten aangezet worden om zich te bekwamen en bekwaam te blijven. Er zijn de laatste jaren te veel docenten binnengekomen die zich nauwelijks staande weten te houden omdat ze samenhangende kennis en vakdidactische kennis missen op hun vakgebied. Een vakbekwame docent zal overigens niet zijn hele gebied beheersen, maar zoveel fundamentele kennis hebben opgedaan, dat hij weet wat hij moet aanvullen en waar hij dat vandaan moet halen.
    Op mijn school lopen er verschillende jonge docenten rond die hun lerarenopleiding verloren tijd vonden, omdat daar niet aan werd gewerkt en vakkennis werd ingeruild voor relationele vaardigheden.
    Om de Nederlandse leraar weer bij de les te krijgen, is er extra reden om alle aandacht aan de vakinhoud te geven. Want anders krijgen we mensen binnen die meest bizarre cursussen hebben gevolgd waar mee ze hun vaardigheden op peil houden, terwijl die cursussen verloren tijd in het kwadraat waren.

  5. Uitstekende analyse,
    Uitstekende analyse, Mark!
    Ik ben het geheel eens met je bezwaren ten aanzien van nascholing. Alleen: waarom ontbreekt de conclusie dat we deze eis dus moeten laten vervallen? Immers: alle ruimte voor willekeur en vriendjespolitiek. Bovendien: wat is nascholing waard, als de basis wankel is, zoals bij recent opgeleide docenten? Is iemand die dat ten dele heeft gecompenseerd met bijscholing, een betere vakman dan een docent die ooit een gedegen opleiding heeft gevolgd, en de bijscholing heeft laten lopen omdat die voor hem niets nieuws bevatte?

    • nascholing
      Dag JTS, ik denk dat het wel heel belangrijk is om (goede) nascholing te blijven eisen. Nog sterker zelfs, op dit moment is het ook zo dat een leraar wordt geacht zijn/haar vak te onderhouden. Nascholing is daar een onderdeel van, en ik heb er geen moeite mee om zelfs van de leraar te eisen dat hij/zij gecertificeerde nascholing volgt.

      Uiteraard zijn er een paar randvoorwaarden: de leraar moet er tijd voor krijgen, het moet betaald worden door de school, en de leraar moet het zelf kunnen kiezen. Onder die laatste voorwaarde geloof ik niet dat er geen enkele nuttige bij/nascholing te vinden zou zijn.

      • Tijd voor nascholing
        “Er tijd voor krijgen” is in het onderwijs een nogal rekbaar begrip. Voor het volgen van colleges is het natuurlijk duidelijk: je bent niet op school maar volgt ergens anders colleges. Als je deeltijder bent en ze vallen op een dag dat je niet ingeroosterd staat, dan doe je ze alsnog (grotendeels) in je eigen tijd.

        Maar “tijd krijgen” om thuis of waar dan ook te studeren voor een tentamen, dat ligt anders. Je kunt kun in het gunstigste geval misschien best uitgeroosterde tijd krijgen, mogelijk zelfs als deeltijder (alhoewel…), maar als er in het taakbeleid van de andere taken op papier uren worden gekaasschaafd terwijl ze in de praktijk net zoveel tijd blijven kosten, dan heb je er dus niets aan. In een situatie van hoge werkdruk kies je er altijd eerst voor dat je lessen lopen en het nakijkwerk vóór de deadline gedaan is. Studietijd die je op papier zogenaamd hebt, maar in de praktijk niet, delft dan altijd het onderspit. Ik kan me levendig voorstellen dat het op veel scholen zo gaat lopen, zeker als schoolleidingen een extra beroep op zittende docenten gaan doen vanwege het toenemende lerarentekort.

        Ooit werkte ik bij een ICT-bedrijf waar ik betaalde studiedagen kon opnemen om voor Microsoft-examens te studeren en deze af te leggen; alles dus betaald door het bedrijf. Dat werkte prima, want ik had daar lucht. Het bedrijf geloofde ook niet in overwerk en had grote budgetten voor scholing, en had daar ook weer zelf baat bij. Dán werkt het.

        Klanten kunnen als je dat uitlegt altijd even wachten, maar leerlingen niet, want dan betaal je als docent direct zélf de prijs. Ik kan die registratie dus missen als kiespijn; ik heb nú al, met vooruitwerkende kracht, de neiging ‘m te boycotten. Bovendien zal ik ook moeilijker mijn collega’s warm kunnen laten lopen voor BON als dit doorgaat. Ik kan zo’n registratie totaal niet verdedigen; ze zitten er echt niet op te wachten, net zo min als ze bijvoorbeeld op maatschappen zitten te wachten; deze behoefte leeft gewoon totaal niet op de werkvloer en zal weggehoond worden.

        Gaat BON er, net als Plasterk, met de beste bedoelingen in slagen om de situatie alleen nog maar een beetje érger te maken? Wanneer wordt er nou eindelijk eens uitgegaan van de behoeften die docenten (en ouders) zélf hebben?

      • Beste Mark,
        natuurlijk heb

        Beste Mark,

        natuurlijk heb ik niets tegen nascholing, integendeel. En over de noodzaak van genoemde randvoorwaarden zijn we het ook geheel eens.
        Waar ik wel bezwaar tegen heb zijn de eisen op dit punt in het lerarenregister.
        Primair moet zijn:
        1. Verkregen onderwijsbevoegdheden (per vak)
        2. Onderwijservaring
        Dat zijn objectief controleerbare kenmerken.
        Tegen het daarnaast vermelden van nascholing heb ik ook geen bezwaar.
        Maar er is een groot verschil tussen nascholing voor leraren en nascholing van artsen: bij artsen is het van het grootste belang (zelfs van levensbelang voor de patiënten) dat de arts op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen en inzichten op zijn vakgebied, met name waar het gaat om geneesmiddelen en behandelmethoden. In het onderwijs ligt dat wat gecompliceerder: de nieuwste “inzichten” in het onderwijs zijn, zoals op deze site uitvoerig te lezen is, nogal eens voorbijgaande modeverschijnselen.
        Met andere woorden: nacholing is voor een leraar niet onbelangrijk, maar de noodzaak van nascholing is voor een arts van een geheel andere orde dan voor een leraar.

        • Objectief controleerbaar?
          JTS, je noemt verkregen onderwijsbevoegdheden en onderwijservaring objectief controleerbare kenmerken. Maar onderwijservaring lijkt me sowieso niet echt objectief controleerbaar. Ik weet niet eens of het aantal uren (jaren/fte’s) dat je ergens als docent in het onderwijs gewerkt hebt ergens wordt bijgehouden; het lijkt me eigenlijk niet (ABP?). Maar dan nog: het maakt nogal wat uit wat je daar gedaan hebt, zelfs hoe je daar “lesgegeven” hebt.

          Blijft de bevoegdheid in een bepaald vak over. Daar is geen aparte registratie voor nodig, want het is al iets formeels, bovendien: wat stelt die hele bevoegdheid voor? Neem mijn eerstegraads lesbevoegheid (IVLOS): een jaar lang een portfolio bijhouden, heel veel praten in groepjes, veel geneuzel over werkvormen, en als je geluk hebt het wegwerken van vakdeficiënties en drie middagen orde houden en logopedie. Het enige wat het aantoont is dat je het ondanks alles en ook nog eens naast een deeltijdbaan minstens een jaar hebt uitgehouden, omdat je zo graag dat papiertje wilde halen zodat je een vaste aanstelling kon krijgen. Inhoudelijk heeft het verder weinig waarde.

          • Dan ook maar liever geen register
            Klopt! Ik ben dan ook geen voorstander van een lerarenregister, maar ALS het er dan toch komt, is mijn standpunt: beperk het tot de meest harde gegevens. En dat zijn toch de bevoegdheid en de werkervaring in het onderwijs. Bij die bevoegdheid is het dan wel relevant, zoals uit de vorige reactie (Em70) blijkt, WAAR en WANNEER die bevoegdheid is behaald. En natuurlijk is het een schande dat op deze wijze door wat zich lerarenopleiding noemt (zitten daar ook niet aan paar van die professoren die menen dat het rekenonderwijs in nederland uitstekend is?) de waarde van de eerstegraadsbevoegdheid wordt uitgehold.
            En als zelfs een officiële eerstegraadsbevoegdheid al niet meer betrouwbaar is, hoe weinig zegt dan een nascholingscertificaat…

          • De waarde van een universitaire eerstegraads bevoegdheid
            Ik ken de situatie aan het IVLOS niet, maar maak bezwaar tegen je algemene negatieve kenschets van de ULO.

            1. Je negeert het vakonderwijs dat je volgde om toegelaten te worden tot de ULO. Je hebt je bevoegdheid niet alleen verdiend met dat postdoctorale jaar, maar met je doctoraal plus het jaar postdoctorale scholing. Ook jouw vakinhoudelijke kennis wordt gegarandeerd door je bevoegdheid. Gooi hem dus maar niet te snel weg.

            2. Je verdiende je bevoegdheid doordat jij je als leraar in de praktijk hebt bewezen. De helft van de opleiding bestaat uit lesgeven in je vak, in de praktijk van het vo, in onder- zowel als bovenbouw. Dat jij dat toevallig betaald deed, doet er niets aan af. Je hebt op die school veel geleerd over lesgeven en andere aspecten van het leraarschap. Een bevoegd docent op die school begeleidde je en beoordeelde je positief. Ook dat fiat maakt deel uit van je bevoegdheid.

            3. Je commentaar op het instituutsdeel van de opleiding. Jij neuzelde voor je gevoel veel in werkgroepjes, maar dat is zeker geen algemene bevinding. Wat jij er inhoudelijk mee opschoot, komt voort uit wat de opleiding te bieden had en wat jij ervan getoond hebt in de praktijk. De 20 dagen ‘geneuzel’ die onze UvA-studenten gedurende hun opleiding volgen, worden positief gewaardeerd. De meeste studenten komen tot andere bevindingen dan jij.

            Volgens mij is de ULO de beste lerarenopleiding in ons land. Niet ideaal, maar de beste. Het vakinhoudelijk deel is in handen van de faculteiten. Het beroepsvoorbereidende deel in handen van het instituut samen met de scholen die de praktijkopleiding verzorgen. Omdat de markt krap is, en studenten omkomen in het betaalde werk, ervaart menige ULO een druk om de opleidingeisen niet te hoog te stellen. Tegelijk is er een druk om je als opleiding waar te maken, omdat critici steevast op de loer liggen. In dat spanningsveld weet een aantal ULO’s goede waren te leveren, vooral dankzij goede, in de praktijk gepokte en gemazelde vakdidactici.

          • In het land der blinden
            Je hebt zonder twijfel gelijk dat de ULO de beste lerarenopleidingen in Nederland zijn Couzijn.

            Dat die studenten zo enthousiast zijn over het geneuzel zegt wellicht ook iets over die studenten: studenten van lerarenopleidingen zijn vaak niet de sterksten en niet de meest inhoudelijk ge-interesseerden. De goeden niet te na gesproken natuurlijk (maar die ergeren zich vaak dood aan hun medestudenten).

          • Beetje makkelijk
            Zou het eventueel ook mogelijk zijn dat er op de universitaire lerarenopleidingen een behoorlijk aantal goede, voor het onderwijs goed toegeruste studenten rondloopt, die op de collegedagen iets interessanters te doen hebben dan neuzelen?

            Of is het een dwingende conclusie dat deze meerderheid aan positief gestemde ULO-studenten niet zo snuggere mensen zijn die dol zijn op geneuzel?

            Ik vind dat laatste een wel erg gemakkelijk gezichtspunt. Mij komt het voor als een argument dat gezocht wordt bij eeen van tevoren vaststaande conclusie.

          • Re: beetje makkelijk
            Die observatie dat het niet de meest snuggere studenten zijn die naar de lerarenopleiding gaan had ik al veel eerder gemaakt Couzijn. Dus geen argument bij een van tevoren vaststaande conclusie.

          • Kom, niet zo somber
            Je eerste zin impliceert geenszins je tweede. Mijn kritiek geldt niet het argument, maar je conclusie: de gemakkelijke aanname dat ULO-studenten weinig moeite zouden hebben met geneuzel (jouw veronderstelling) omdat het om niet zo snuggere studenten gaat (jouw ‘observatie’).

            Ook is het een vraag waarop die observatie berust en of die wel voor alle vakken kan gelden, of alleen voor jouw eigen vakgebied waarop je immers tot oordelen bekwaam bent. Nog afgezien van de vraag of jouw eigen ervaringen ook gelden voor andere instituten en andere cohorten.

            Ik vind dit geen triviaal punt. Als vo-leraar laat ik mijn havo-leerlingen ook niet zomaar zeggen dat ze ‘niet de meest snuggere leerlingen’ zijn, op grond van een observatie van een collega met andere leerlingen in een andere school die hij toevallig vergelijkbaar acht.

            Vandaar dat ik volhoud: beetje makkelijk. Ik vind dat mijn instituut heel behoorlijke beginnende leraren aflevert. Het resultaat van in de eerste plaats hun eigen verdienste, maar ook van wat het instituut weet toe te voegen. Over de diverse opleidingsonderdelen toont een op de vijf studenten zich ontevreden, en dat moet nog beter, maar het is zeker geen grond voor de gedachte dat het om een waardeloze opleiding is die weinig toevoegt en vooral ‘neuzelt’.

            Tot slot: 85% van de studenten zegt tevreden te zijn over de vakdidactiek. Minder dan 10% meent dat hun vakkennis op bepaalde punten tekortschiet. Dik 90% van de begeleidende docenten op school is tevreden over het niveau van de stagiairs. Er is dus ook enige reden tot tevredenheid.

          • Ah
            Je punt was anders. Alweer maar mijn mening uit mijn observaties: studenten van de lerarenopleiding zijn vaak blij dat ze af zijn van de vakinhoud (waarin ze vaak niet zo snugger zijn). Dat geneuzel is dan welkom.

            Het beroep van leraar trekt iha niet meer de intellectueel belangstellenden aan, maar die mensen die ‘iets met kinderen’ willen doen. Helaas.

          • Pas op de plaats moet kunnen, maar daarna wel een pas vooruit
            Mark schreef: “Je punt was anders”.

            Om 00:59 uur noteerde ik het ‘punt’ dat ik weinig waarde hecht aan jouw veronderstelling dat onze ULO-studenten ‘enthousiast zijn over geneuzel’ doordat het niet zo snuggere studenten zouden zijn. Ik weerspreek dat het op een ULO grotendeels geneuzel is, ik weerspreek dat onze studenten geneuzel waarderen, en ik weerspreek dat het niet zo snuggere studenten zijn.

            Om 15:54 uur herhaalde ik dat ‘punt’ voor de duidelijkheid, omdat je aan de essentie van mijn kritiek voorbijging. Je aannames zijn mij te gemakkelijk, en je weet ze niet anders aannemelijk te maken dan door persoonlijke ‘observaties’. Persoonlijke ervaringen mogen er zeker zijn, maar zijn qua overtuigingskracht beperkt. Met alle verschuldigde respect, ik denk niet dat het op jouw pad ligt om mijn ULO-studenten Nederlands vakinhoudelijk de maat te nemen, hun voor vakinhoudelijk niet al te snugger uit te maken of voor liefhebbers van geneuzel.

            Wat zegt spelregel 1 van dit forum ook alweer over generaliserende statements waarbij groepen buiten de discussie worden geminacht?

            Jouw punt is bij mij inmiddels voldoende duidelijk. Nu mijn punt nog bij jou.

          • Eerstegraads bevoegdheid
            “Je negeert het vakonderwijs dat je volgde om toegelaten te worden tot de ULO.”

            Ja, dat negeer ik, maar dat was al behaald, was al officieel vastgelegd, zat al in mijn hoofd en stond al op mijn CV. Dat ik ben afgestudeerd, gooi ik dus ook niet zo snel weg, maar van die ULO heb ik dus voor pakweg 80% absoluut geen hoge pet op. De gedeeltes die ik wél nuttig vond, werden volgens de docenten die die onderdelen verzorgden alleen maar steeds verder ingekrompen.

            > Je verdiende je bevoegdheid doordat jij je als
            > leraar in de praktijk hebt bewezen.

            Ja, en ik vond ook dat ik dat verdiende, maar er is nooit iemand van de ULO ook maar één les komen kijken. Vind ik raar.

            > Je hebt op die school veel geleerd over lesgeven
            > en andere aspecten van het leraarschap.

            Ja, maar daar heb ik de ULO niet voor nodig. Dat leerproces was al een jaar daarvoor begonnen: mijn eerste jaar ben ik nog niet eens aan mijn opleiding begónnen; toen heb ik overhoop gelegen met figuren van de Onderwijs BV en het ICLON, die valse verwachtingen hadden gewekt over het zij-instromerschap. Kreeg ik van de Onderwijs BV ook nog eens een verzoek of ik een formulier wilde ondertekenen waarmee ik te kennen zou geven dat zij de baan voor mij bemiddeld hadden die ik zélf had gevonden, zodat zij subsidie of zo konden opstrijken. Ik heb het formulier door midden gescheurd en met een korte toelichting teruggestuurd.

            > Jij neuzelde voor je gevoel veel in werkgroepjes,
            > maar dat is zeker geen algemene bevinding.

            Maar wat mark79 zegt is voor mij bijzonder herkenbaar. Ik heb me kapotgeërgerd aan veel van mijn studiegenoten.

            Alles wat ik daar wél heb geleerd, de overige 20% zal ik maar zeggen, had ook in twee á drie maanden ondergebracht kunnen worden. Ik heb later pas via de columns van Prick begrepen dat dat enige decennia geleden ook zo was, maar dat ULO’s daar uit eigenbelang een heel jaar van hebben gemaakt, en dat er daardoor juist veel minder mensen die bevoegdheid zijn gaan halen. Je mag me corrigeren als ik het mis heb.

            Het artikel eerder dit jaar van Marita Mathijsen (NRC) over als ik het me goed herinner de ULO Nederlands bevestigde mijn ervaringen. Het meest stompzinnige onderdeel vond ik nog dat je een onderzoek moest doen. Je bent drs., al grotendeels opgeleid tot onderzoeker, en dan moet je één of ander tijdverslindend nep-onderzoek doen wat met het onderwijs te maken heeft. Waarom? Niemand die het me uit kan leggen. Om er een post-doctoraal tintje aan te geven of zo. Gewoon zíelig.

          • ULO
            Ik heb het instituutsdeel precies zo ervaren als Em70. Maar het zou goed kunnen dat er recentelijk het een en ander is verbeterd. Uit de resultaten van een enquete onder oud-afgestudeerden van de ULO aan de RU (door mij uiterst positief ingevuld over het stagedeel, maar uiterst negatief over het instituutsdeel) kwam dit jaar dat een overgrote meerderheid (70 of 75%, zoiets) positief terugkijkt op ook het instituutsdeel.

            Het jaar na mij is op een gegeven moment in een algehele opstand gekomen. Net als wij hadden zij geprobeerd door praten aan te geven waar het volgens hen aan schortte, maar net als wij zonder succes. Anders dan wij echter legden zij zich daar niet bij neer. Er schijnt toen wel het een en ander te zijn verbeterd. Misschien is het instituutsdeel nu echt anders dan in ‘onze’ tijd.

      • Hoezo verplichte nascholing
        Beste Mark,
        Ook ik ben geen enthousiast voorstander van verplichte nascholing. Weer een eis waar we tussen de bedrijven door aan moeten gaan voldoen. Een bevoegdheid én enthousiasme voor je vak moeten echt voldoende zijn.
        Zou je eens met een echt concreet voorbeeld kunnen komen in welke gevallen een leraar noodzakelijk bijgeschoold moet worden om een betere leraar in zijn vak te zijn?

        • Nascholing is zo gek nog niet – en wat wordt het alternatief?
          Een concreet voorbeeld voor jouw vak, Nederlands. In 1998 kreeg ons vak er een inhoudelijk deel bij, argumentatieleer. Alleen in havo en vwo bovenbouw. Een vakonderdeel dat je niet zomaar met de natte vinger onderwijst. Een vakonderdeel dat schoolboekschrijvers op heel verschillende en soms ridicule wijze in de schoolboeken verwerkten.

          Veel docenten hadden niet of nauwelijks kaas gegeten van deze vakinhoud. Wat lag er meer voor de hand dan dat docenten in het eerstegraads gebied zich vakinhoudelijk lieten nascholen?

          Overigens: als ‘een bevoegdheid en enthousiasme voor je vak voldoende zijn’, dan kan je schoolleider jou die 166 uur nascholing per jaar afpakken. Enthousiasme kost geen tijd en een bevoegdheid heb je al. Wil je die 166 uur toch uitbetaald krijgen, dan mag de werkgever – en de samenleving die hem het geld daarvoor ter beschikking stelt – daarvoor een tegenprestatie verwachten.

          We hebben de keuze om die tegenprestatie aan de schoolleider over te laten (zou ik zelf niet doen) of om daar als beroepsgroep zelf criteria over te formuleren. We kunnen natuurlik ook volstaan met hopen dat de situatie zo blijft als hij is. Maar misschien komen we dan bedrogen uit. Alleen al daarom is het goed om mee te blijven denken over beroepsregistratie, als deze maar in handen komt van vakgenoten.

          • Nascholingsuren
            In mijn sector (BVE) is een vast gedeelte van je aanstelling beschikbaar voor nascholing. Een deel daarvan beslist de schoolleiding (vandaar die ellendige ‘studiedagen’) en een deel is ter eigen beschikking. Dat is zo weinig, dat je er al héél snel aan zit. In feite doe je de meeste cursusdagen, bijeenkomsten, ontwikkeldagen, in je eigen vrije tijd evenals het blijven lezen over je vak. Dat doe je namelijk omdat je van dat vak houdt.

          • Negeren, verzetten of invloed uitoefenen
            Natuurlijk doen we als leraar honderd-en-een dingen omdat we van ons vak houden, ook dingen die niet per se hoeven voor de lessen van morgen. Een beetje vakidiotie tekent elke docent die van zijn vak houdt. Dat hoeft natuurlijk niet allemaal geregeld te worden, integendeel.

            Maar dat is het punt niet, en weerlegt ook niet het belang van nadenken over de beroepsregistratie, en de nascholing die daarbij als criterium geldt. Als je daar echt niets mee te maken wilt hebben, is het vooralsnog mogelijk om het onderwerp te negeren: ik geef registratie geen 100% kans van slagen en er zijn wel meer modes overgewaaid. Bovendien staat niet vast welk nadeel je er bij hebt als je je niet registreert.

            Maar het valt ook niet uit te sluiten dat het beroepsregister er komt, en dat het consequenties heeft. De boven ons gestelden – met geld en macht – trekken er namelijk hard aan: OCW, VO-raad, SBL. En het ziet er niet naar uit dat de vakverenigingen zich er als één man/vrouw tegen verzetten.

            Dan hebben we een duivels dilemma. Wend je je af, dan beslissen anderen voor ons hoe de registratie ingericht wordt. Bemoei je je er mee, dan kost het grote moeite om je te ontworstelen aan de eisen en grillen van SBL c.s. en om je niet te committeren aan opzet en voorwaarden die anderen je in de schoenen schuiven.

            Zelf sta ik een tweesporenbeleid voor: een vakvereniging die zich bemoeit met de praktische uitwerking van de registratie, zodat hun leraren er zoveel mogelijk voordeel en zo min mogelijk nadeel van hebben. En die tegelijk verkondigt dat het hen te allen tijde vrijstaat om de stekker er uit te trekken als de praktische uitwerking niet bevalt.

            Origineel zou zijn dat de vakvereniging spijkerharde doelen formuleert voor alle mooie beloften waarmee de registratie wordt opgediend, en dan afspreekt dat ze, als over x jaar die doelen niet behaald zijn, de hele handel afschaffen. Daarvoor is wél nodig dat de vakvereniging eigenaar is van dat register.

      • Bijscholing? Eerst eindexamenprogramma aanpassen!
        Laat ik eens geheel voor mezelf en mijn eigen vak (voor het VO is dat natuurkunde) spreken. Zoals het eindexamenprogramma er nu uitziet is bij- of nascholing van iemand met een universitaire vooropleiding VOLSTREKT OVERBODIG want het niveauverschil is ENORM.

        Ik zou er daarom voor willen pleiten eerst het eindexamenprogramma grondig te herzien en het daarbij inhoudelijk veel zwaarder te maken. Zo gauw ik merk dat ik bijscholing nodig heb volg ik die graag, maar mij dunkt dat de daarvoor benodigde capaciteit beter eerst kan worden aangewend om de vakinhoudelijke deficiënties onder de ondermaats opgeleide collega’s weg te werken.

        • Vragen, vragen
          Wie gaat de vakinhoudelijke deficiënties van de “ondermaats opgeleide collega’s” vaststellen?

          Ik denk: niemand.

          Of denk ik te negatief?

          En daarbij: jij bent gepromoveerd. *Heb* jij eigenlijk wel vakinhoudelijke deficiënties?
          Heb je vakdidactische deficiënties?

          Ben benieuwd.

          • Dag Couzijn,
            Als er middelen

            Dag Couzijn,
            Als er middelen vrijkomen om docenten nascholing te geven, moet wat mij betreft in volgorde van urgentie worden gewerkt. Dat zou betekenen: eerst de tweedegraders, dan de HBO-eerstegraders, dan de universitaire eerstegraders en uiteindelijk ook de gepromoveerden.

            Iedereen wordt beter van nascholing. Ik ook. Probleem is wel wie die nascholing dan moet verzorgen. Bovendien is het nascholen van docenten voor het onderwijs zinloos zolang het eindexamenprogramma zo soft blijft.

          • Nascholing? Waar heb je nou écht behoefte aan?
            Bram, aan welke nascholing zou jij in jouw vak nou echt behoefte hebben. Ik persoonlijk kan niet zo veel bedenken. Ik zou de tijd graag gebruiken voor het ontwikkelen van bijvoorbeeld betere toetsen, herschrijven van oefeningen, etc.

          • Nascholingskeurslijf is zinloos
            Precies: door nascholing voor iedereen in een keurslijf te gaan persen, raak je als docent wéér een beetje van je toch al geringe beweegruimte kwijt. Een loonsverhoging zou ik ook niet moeten als andere mensen gaan bepalen waar ik die aan uit zou moeten geven. En, voorstanders van het nascholingskeurslijf, verplaatsen jullie je eens in de positie van de integere schoolleiders. Ineens moeten alle docenten, inclusief wellicht zijzelf, nascholing gaan volgen, ook docenten die er eigenlijk niet op zitten te wachten, omdat ze bijvoorbeeld andere prioriteiten hebben, óók in het belang van goed onderwijs, zoals Hinke hier al schetst. Die docenten moeten af en toe uitgeroosterd worden (roostermakers hebben natuurlijk toch al niet genoeg te doen – studieplanners voor leerlingen kunnen bést nog wat ingewikkelder – tekort aan lesuren tussen twee toetsweken los je zelf maar op). Allemaal omdat het mantra is: “Nascholing is goed, nascholing moet”. Net als die gratis schoolboeken is het weer zoiets met goede bedoelingen die heel verkeerd gaan uitpakken.

            Als het geld dan toch zo nodig van de schoolleiders moet worden afgepakt, omdat ze er nu geestdodende en vernederende studiedagen van organiseren of studiereisjes van maken, geef het geld dan rechtstreeks aan de docenten. Ja, gewoon geven, als onderdeel van het salaris, zónder het optuigen van allerei nieuwe systemen en toegevoegde complexiteit. Doe eens iets waar docenten blij van worden, geef ze eens ruimte en vertrouwen. Hou op met het verder optuigen van het georganiseerde wantrouwen.

  6. Geef mijn portie maar aan Fikkie
    Vakdidactische, gecertificeerde, bijscholing???
    De certificering zal onder grote invloed van ministerie en onderwijsraden tot stand komen en de vakdidactische component zal beslissend worden beïnvloed door onderwijskundigen en hun instituten.
    Mijn wantrouwen in die organen is dermate hoog dat ik geen enkel vertrouwen heb in deze exercitie.

    • Ho eens even
      Hendrikush schreef:
      >Ik heb geen enkel vertrouwen in die exercitie.

      Maar wat nu als die vakinhoudelijke en vakdidactische component *niet* in handen komt van ‘onderwijskundigen en hun instituten’? (Voor die veronderstelling is namelijk geen enkele reden)?

      Wat nu als die in handen komt van jouws gelijken?

      Zoals de zaak er nu feitelijk voor staat, komt deze component namelijk in handen van de vakverenigingen, die enige vereniging van leraren in het vak waarin jij lesgeeft. Je directe collega’s dus. Daar is ook wel wat op af te dingen, maar je zult het met mij eens zijn dat het in ieder geval beter is dan ‘onderwijskundigen en hun instituten’.

      Daarmee is het probleem niet de wereld uit. Want heb jij wel vertrouwen in de keuzes die jouw eigen beroepsgroep van docenten (in vak X) maakt ten aanzien van de te volgen nascholing? Qua omvang zowel als qua inhoud?

      Of wil je überhaupt niet dat jouw eigen beroepsgroep afspraken maakt over welke professionalisering nodig of nuttig is? Wens je dat alleen persoonlijk uit te maken? Dan zul je daartoe de toestemming van je baas moeten hebben (die jou immers 166 uur professionalisering uitbetaalt). Dan moet je ook je collega toestaan om helemaal nul komma nada te doen aan zijn vak. En dan moeten we ophouden met onszelf te vergelijken met beroepssectoren waarin professionele verandering aan de orde van de dag is, zoals artsen, juristen, accountants etc. Dan mag eenieder van ons beroep maken wat hij/zij wil.

      • Registratie
        “Maar wat nu als die vakinhoudelijke en vakdidactische component *niet* in handen komt van ‘onderwijskundigen en hun instituten’?”

        1945 schreef: … those who can’t manage, bevolken etc…
        Of dat inderdaad is, kan ik zelf absoluut niet overzien, maar hier heb ik nog geen reactie van je op gelezen.

        > Of wil je überhaupt niet dat jouw eigen beroepsgroep
        > afspraken maakt over welke professionalisering nodig of
        > nuttig is? Wens je dat alleen persoonlijk uit te maken?

        Voor mij persoonlijk zou gelden: inderdaad. Ik heb op dit moment hele lijsten van onderwerpen en boeken waarin ik me wil verdiepen, sowieso voordat ik in de bovenbouw ga lesgeven. Mijn rector noemt dat het grofmazige systeem. Iedereen doet dat doorgaans zelf, omdat-ie van z’n vak houdt, veelal in de vakanties. Als er meer formele bijscholing nodig zou zijn, zou ik daar met mijn rector zeker uitkomen. Dit allemaal expres niet gaan verzakelijken, kan dus prima werken. Met een school en schoolleider waarmee je daar niet op een normale manier uit kunt komen, is al zoveel mis, dat daar geen registratie tegen opgewassen is.

        > Dan moet je ook je collega toestaan om helemaal
        > nul komma nada te doen aan zijn vak.

        Een collega die zo in elkaar zit, wordt door
        opgedrongen nascholing echt geen betere docent.

        > En dan moeten we ophouden met onszelf te vergelijken
        > met beroepssectoren waarin professionele verandering
        > aan de orde van de dag is, zoals artsen, juristen,
        > accountants etc.

        Graag. Ik voel me daar sowieso niet mee verwant, en is professionele verandering in het VO wel “aan de orde van de dag”?

        > Dan mag eenieder van ons beroep maken wat hij/zij wil.

        Laat de ouders via hun schoolkeuze mijn school maar afrekenen op de kwaliteit van de docenten. Gewoon de bevoegdheid van de docenten en de bevoegdgegeven uren openbaar laten maken, en kleine scholen gaan bevorderen met financiële prikkels.

        • Doe wat je kunt en wilt doen
          “Those who can’t manage etc.”

          Ik kan daar niet zinnig op reageren. Een overtuiging is moeilijk te weerleggen. En ik denk dat ieders persoonlijke ervaringen met – dus opvattingen over – de eigen vakvereniging stevig zullen verschillen, afhankelijk van de persoon en van de vakvereniging.

          Verwacht je van me dat ik van de bestuursleden van *mijn* vakvereniging 1945s opvatting ga weerleggen dat die hun vak niet verstaan, er slecht onderwijs in geven, en dat het in doorsnee beroerde managers zijn?

          Dat was ik niet van plan. Ik gun ieder z’n mening daar over, hoe vrijblijvend ook.

          Het is best mogelijk dat het beroepsregister bij Nederlands wél in veilige handen is en bij wiskunde niet. Of andersom. Een reden te meer om niet verplicht met alle vakverenigingen tegelijk langs dezelfde route op te trekken (wat de SBL wel wil, en probeert af te dwingen).

          Als wiskunde een beroerde vakvereniging heeft – wat ik niet beweer, maar meen te kunnen afleiden uit 1945s opvatting – dan moet je die geen register toevertrouwen. Of eerst de vakvereniging versterken. Wat mij betreft is er geen haast bij. Wat de SBL betreft, wel.

          Overigens beschouwt de vakvereniging voor wiskundeleraren zich als voorloper op het gebied van de beroepsregistratie. De vaart zit er daar dus behoorlijk in. Wiskundeleraren kunnen daarom maar beter bewust kiezen of ze mee willen doen door de boel te beïnvloeden, op de rem willen trappen, of de boel aan anderen willen overlaten.

          Zeg niet dat ik niet tijdig heb gewaarschuwd.

        • Kunnen we blijven rekenen op ‘de goede schoolleider’?
          “Met een school en schoolleider waarmee je daar niet op een normale manier uit kunt komen, is al zoveel mis, dat daar geen registratie tegen opgewassen is.”

          Dat lijkt me een antwoord op een van de hamvragen. Niet *het* antwoord, maar jouw antwoord.

          Die hamvraag is of beroepsregistratie feitelijk het voordeel oplevert dat leraren en hun beroepsgroep meer zeggenschap krijgen over de nascholing die ze willen volgen (of andere vormen van deskundigheidsbevordering, professionalisering of hoe je het ook noemen wilt).

          De realiteit is immers dat schoolleiders meer dan ooit de 166 betaalde uren en het daartoe van OCW ontvangen geld claimen voor dingen die zij belangrijk vinden, niet de vakdocenten. Dat is dus de studiedag voor het hele team verzorgd door de APS-inleider, de studiereis voor het management naar zonniger oorden, de dure opleiding voor het middenmanagement en wat er nog meer aan kosten gemaakt worden voor het uitoefenen van ‘onderwijskundig leiderschap’.

          Als het antwoord op de hamvraag in de realiteit werkelijk negatief uitpakt, vind ik dat de beroepsregistratie onmiddellijk moet worden afgeblazen. Als deze geen voordeel voor leraren blijkt op te leveren, moeten we het niet doen. Daarom bepleit ik ook dat vakverenigingen die zich er aan wagen, een duidelijke en meetbare doelstelling formuleren, bij het niet-behalen daarvan ze de hele handel overboord kieperen.

          Daarbij moet m.i. tot elke prijs voorkomen worden dat OCW, SBL en de VO-raad zelf aan het stuur van de beroepsregistratie gaan zitten, en verordonneren dat je, om geregistreerd te raken, elke paar jaar moet laten zien dat je nog steeds voldoet aan de zeven SBL-competenties in al hun trivialiteit. Dat gevaar is, ik herhaal het nog maar eens, verre van denkbeeldig.

          En schoolleiders mogen er je periodieken en je inschaling van af laten hangen. Ook schoolleiders met wie er niet ‘op een normale manier uit te komen is’.

          • Principieel blijven, geduld hebben en door blijven groeien
            Ik begrijp wel dat niet meedoen het er waarschijnlijk alleen nog maar slechter op zal maken, maar -en hierbij spreek ik weer alleen even voor mezelf- als ik moet kiezen tussen meewerken aan een verslechtering (wat welk docentenregister dan ook volgens mij sowieso is, maar hierover verschillen we dus van mening) en daarmee vuile handen maken, of met schone handen langs de kant staan en een nog grotere verslechtering gadeslaan, dan zou ik toch voor dat laatste kiezen. Is gewoon een principezaak, een kwestie van beroepseer ook.

            Als het negatieve gevolgen heeft om niet geregistreerd te zijn, dan heroverweeg ik gewoon mijn positie, en zal ik bijvoorbeeld bij mijn huidige school dreigen te vertrekken (ik geen periodiek? jullie geen docent), en/of op een andere school bij de sollicitatieprocedure goede voorwaarden bedingen, of het onderwijs eventueel helemaal de rug toekeren. Liever dát welbewust en met een rechte rug doen, dan je eigen onderdrukking helpen meeorganiseren en je daaraan onderwerpen.

            Als BON wél wil meewerken aan die zelfonderdrukking, om erger te voorkomen, denk ik toch dat dat moeilijk uit te leggen valt aan de leden. De discussie hier op het forum spreekt boekdelen. Mochten de voorstanders van registratie zich onbegrepen voelen, dan zou ik ook dát zeker mee laten wegen. Ja, je kunt het natuurlijk wel uitleggen, “er zijn nadelen en risico’s, echter…”, maar dat wil nog niet zeggen dat je daar begrip of steun voor krijgt, laat staan enthousiaste medewerking.

            Het lijkt op de situatie waarin de SP vaak zit. Hun strategie is: alleen meeregeren als je écht iets kunt verbeteren (nadruk op echt; geen kruimelwerk dus), en anders liever voortbouwen aan je organisatie en doorgroeien in de oppositie, waar je overigens via de peilingen ook niet zonder invloed bent. Op de lange termijn lijkt mij dat ook voor BON de verstandigste strategie: principieel blijven, geduld hebben, en rustig door blijven bouwen en groeien. Om in de politieke vergelijkingshoek te blijven: D66 wilde graag wel meedoen, en geloofde in referenda en burgemeestersverkiezingen. Dat leek hun echt een belangrijke verbetering. Niemand zat erop te wachten, het werd een mislukking, en de partij schrompelde ineen.

      • @Couzijn
        Op een ULO kun je onderzoek doen naar de tevredenheid van studenten over de vakdidactische component.
        Zulk onderzoek kun je ook doen onder afgestudeerden. Gebeurt dat ook met enige regelmaat? Komen de resultaten van het ex-post onderzoek overeen met die van het ex-ante onderzoek? In hoeverre speelt de onervarenheid en afhankelijkheid van studenten een rol bij hun oordeel?
        Het bevreemdt me dat er op grote schaal onbehagen bestaat over de toegevoegde waarde van vakdidactiek en ik bewonder de volharding waarmee je het nut ervan bepleit.
        (Ik sluit uitdrukkelijk de vakinhoudelijke component van de ULO uit)

      • Enig wantrouwen is op zijn plaats
        Eigenlijk ben ik vóór een beroepsregister, waarin staat welke leraar een echte bevoegdheid heeft. Over de verplichte nascholing twijfel ik ernstig. Dat heeft vooral te maken met de ervaring dat het bureau welke dit op zich gaat nemen onmiddellijk de neiging zal krijgen dit allemaal groter, duurder en tijdsintensiever te maken. Daarmee bevestigen ze namelijk hun eigen belang én hun belangrijkheid.
        Bij artsen is het zo dat hun eigen bureaus van hun eigen verenigingen steeds meer scholing gaan eisen. Het extreemste voorbeeld is de ontwikkeling op het huisartsniveau. Vroeger was je huisarts als je 6 jaar geneeskunde had gestudeerd. Tegenwoordig is dat een specialisatie van drie jaar. Ik zeg niet dat dat inhoudelijk niet in orde is, is zeg wel dat dit een enorme markt voor een scholingsinstituut is.
        Natuurlijk zijn die artsen er lang niet altijd blij mee (zeker niet omdat de markt voor nascholing voor een deel in handen is van de farmaceuten…..!!!). Net als de meeste leraren besluiten ze dat verzet meer moeite kost dan maar gewoon te doen wat voorgeschreven wordt. Misschien tót het te gek wordt, zoals nu in het onderwijs bij het rekenen.

Reacties zijn gesloten.