Een nieuwe carrière in het middelbaar onderwijs

Een tijdje geleden schreef ik op het forum over mijn innerlijke worsteling: Zou ik – na tien jaar als vertaler te hebben gewerkt – mijn rentree maken in het onderwijs? En zou ik dan weer leraar klassieke talen worden of proberen leraar Engels of Nederlands te worden?

Inmiddels heb ik besloten de mogelijkheid te onderzoeken leraar Engels of Nederlands te worden. Mijn ervaringen daarbij zijn wellicht interessant voor de leden van BON.

Het eerste wat mij opviel, was hoe lastig het is aan informatie te komen. Op drie lerarenopleidingen lukte het mij een dag lang niet om iemand aan de telefoon te krijgen. Alleen een commercieel bureau dat bemiddelt tussen scholen en leraren in spe reageerde prompt en gaf mij adequate informatie.

Alleen de vraag of ik ook van opzij kon instromen als eerstegrader (en niet als tweedegrader) bleef onbeantwoord. Ik hoopte op basis van mijn werkervaring als vertaler via een niet al te lang traject eerstegrader te kunnen worden.

De vakdidactica´s Engels en Nederlands van de UvA hebben mij inmiddels uit de droom geholpen. Kort zal dat traject niet zijn. Sterker nog: op al te veel vrijstellingen moet ik niet rekenen.

Nu vind ik natuurlijk net als ieder ander BON-lid dat leraren zo goed mogelijk opgeleid moeten zijn. Maar ik vind het toch ook wel wat vreemd dat in een tijd van grote tekorten het aspirant-zij-instromers zoals ik zo moeilijk word gemaakt. Of moet ik niet zeuren en jarenlang op een houtje bijten (met een klein baantje) en me door bijna een hele studie heen gaan werken? Ik vraag het me af.

(Wordt vervolgd)

19 Reacties

  1. Als ik leraar Nederlands wil worden…
    …moet ik natuurlijk wel vlekkeloos leren spellen. ´Word´ (twee regels voor het einde) moet natuurlijk ´wordt´ zijn. Excuses.

    • Nederlands inconsequent;-)
      Het Nederlands is ook zo inconsequent… In het Duits zou ‘zoals ik’ worden vertaald als ‘wie mir’ omdat de naamval uit de hoofdzin gewoon wordt overgenomen. Glashelder. Maar het Nederlands is zo hypercorrect om de eerste naamval ‘ik’ te gebruiken, vanwaar de verwarring.

  2. Gelijke monniken, gelijke vakinhoudelijke eisen
    Elke eerstegraads vakdocent (wiskunde, geschiedenis, Nederlands etc.) moet voldoende verstand hebben van zijn vak. Over wat ‘voldoende verstand van je vak’ is, zijn inhoudelijke afspraken gemaakt tussen alle universiteiten (zie deze brochure).

    Deze standaard t.a.v. de vakkennis geldt voor *iedereen* die leraar wiskunde, Nederlands etc. wil worden. Dus als je rechtstreeks via de universitaire opleiding wiskunde of Nederlands komt, of als je uit een andere discipline komt en je wilt bijscholen.

    Het zou raar, en zelfs oneerlijk zijn om aan ‘zij-instromers’ lagere eisen te stellen dan aan de reguliere instromers.

    Je hebt al ‘voordeel’ van het lerarentekort doordat je direct onbevoegd voor de klas mag, nog voor je maar één dag van de vakinhoudelijke of de lerarenopleiding hebt bijgewoond. Ik vind het niet redelijk om op grond van het tekort te claimen dat vakdocenten tegenwoordig best aan lagere eisen mogen voldoen.

    Daar krijgen we geen Beter Onderwijs door.

    Bedenk overigens dat de verplichte aanvullende vakstudie vaak slechts het basisdeel van de universitaire opleiding (Nederlands) betreft, pakweg de eerste 2-3 jaar. Met aftrek van eventuele vrijstellingen op grond van je vooropleiding. Je hoeft dus echt niet eerst neerlandicus te worden. Ook dat ‘voordeel’ heb je.

    • Vakinhoudelijk masterniveau

      Dank voor de link couzijn. En groot probleem met dit document is dat er geen indicatie wordt gegeven van het niveau waarop het 1 en ander beheerst moet worden. Dat maakt het document vrijwel waardeloos. Alleen bij de moderne vreemde talen wordt er iets over het niveau gezegd (in termen van het Europees referentiekader). Ik zal kijken naar mijn vak (wiskunde) kijk en vergelijken met de opleiding waar ik werk. Volgend semester geef ik het vak analyse aan chemische technologie, daarin behandel ik alle 4 de onderdelen van ‘analyse’ zoals beschreven in de brochure. Dit vak is 6ECTS. Voor onze wiskunde studenten behandelen we grotendeels dezelfde stof (maar met veel meer diepgang) in een serie van 7 vakken van in totaal 42 ECTS. Lineaire algebra geven we het tweede semester als onderdeel van een vak van 3 ECTS aan chemische technologie. Voor onze wiskundestudenten hebben we een serie van van 3 lineaire algebra vakken van in totaal 18 ECTS (natuurlijk is dit veel diepgaander dan wat we aan chemische technologie geven). Volslagen onduidelijk is of deze brochure het programma dat wij aanbieden aan chemische technologie voldoende acht voor de genoemde onderdelen ‘analyse’ en ‘lineaire algebra’ of dat het programma dat wij onze wiskunde studenten aanbieden bedoelt wordt.

      Wat vakinhoudelijk masterniveau in de wiskunde is, dat is overigens wel duidelijk: deze vakken. Maar dat lijkt in de brochure niet bedoelt te worden….

      • Duidelijk beter dan niets
        Je kwalificatie ‘vrijwel waardeloos’ kan ik niet delen. Het document biedt een duidelijke verbetering ten opzichte van de situatie, nog maar enkele jaren geleden, waarin twee (gerelateerde) problemen bestonden.

        Ten eerste waren de landelijke universitaire vakopleidingen talen (en wiskunde, en geschiedenis etc.) het onderling oneens over welke vakonderdelen *in ieder geval* in de bachelor- en masteropleidingen gegeven moeten worden. Ook hadden lang niet alle opleidingen een studieroute die geschikt was voor het vo-leraarschap, omdat studenten konden afstuderen zonder een deel van de relevante vakkennis. Zo konden studenten Nederlands bij een bepaalde universiteit hun doctoraal of master halen met slechts een tiental weken literatuurwetenschap in de propedeuse. Met het document in de hand, en in de wetenschap dat alle faculteiten hun best moeten doen om het opleiden van goede leraren mogelijk te maken, is er nu meer houvast bij het inrichten van de vakstudie. Dat gebeurt nu in overleg tussen faculteiten en ULO’s.

        Ten tweede was er een forse willekeur bij de toelating tot de universitaire lerarenopleidingen. Bij de ene ULO werd streng de hand gehouden aan de vakinhoudelijke vooropleiding van een kandidaat, een andere opleiding lichtte daar de hand mee. Nu er een duidelijKER landelijke afspraak gemaakt is (qua inhoud, niet qua niveau) weet iedereen beter waar-ie aan toe is en weten we welke vakinhoudelijke maat vooral de zij-instromers genomen moet worden.

        Het document moet m.i. ook dienen als richtsnoer voor de eerstegraads opleidingen in het hbo. Er bestaat immers maar één eerstegraads bevoegdheid.

        • Slecht voorbeeld

          Ik schreef ‘vrijwel waardeloos’ en niet ‘waardeloos’ omdat ik ook wel zie dat dit beter is dan niets.

          Je voorbeeld is overigens slecht gekozen: de brochure geeft niet aan dat een tiental weken literatuurwetenschap in de propedeuse onvoldoende is. Dat is nu precies mijn punt.

          • Geen al te vrome wensen, s.v.p.
            Je moet weten dat het de faculteiten zelf zijn die een nadere niveauaanduiding van de vakstudie (bijvoorbeeld in studiepunten) tegenhouden. De brochure stelt 180 ect vakstudie verplicht voor elke kandidaat (KT zelfs 200 ect), te verdelen (maar niet noodzakelijk gelijkelijk) over de kerndomeinen. Winst is dat geen kerndomein kan worden veronachtzaamd, en dat elk kerndomein gespecificeerd is in duidelijke subdomeinen.

            Dat is geen kwantitatieve niveauaanduiding, maar een kwalitatieve.

            In de brochure staat vermeld dat deze lijst vakinhoudelijke kennisdomeinen per schoolvak tot stand is gekomen door een inventarisatie van alle universitaire vakopleidingen (Nederlands, wiskunde etc.) in den lande. Daarbij zijn stevige verschillen waargenomen in vereiste vakinhoudelijke studie voor hetzelfde universitaire bachelor- of masterdiploma. Dit document kan die bestaande verschillen niet rechtbreien.

            Bij universiteit X moet je de hele vakstudie Nederlands met neerlandistische vakinhoud vullen, bij universiteit Y mag je veel ‘shoppen buiten de deur’. Zo ook bij wiskunde etc.

            Dat is een gegeven waar de universitaire lerarenopleidingen niets aan kunnen veranderen. Wel zagen zij zich voor de opgave een standaard te definiëren voor vakinhoudelijke kennis die het vak en de kandidaten zo goed mogelijk recht doet.

            180 ect verplichte vakstudie is een ambitieuze norm, waar sommige universiteiten niet aan komen. Er is bepaald niet gekozen voor het laagste niveau.

      • vakinhoudelijk masterniveau
        Fred de Haas

        Deze brochure is inderdaad inhoudsloos en heeft dientengevolge geen waarde.

  3. Idee
    Misschien een idee Johan: Laat je aanstellen als docent Oude talen (schreeuwende behoefte). Na je aanstelling laat je weten ook graag Engels of Nederlands te geven. Je kunt dan beginnen als onbevoegde, maar je blijft dan voor al je lesuren wel als eerstegrader betaald. Je verdient dan iets meer en kunt meer tijd (tijd is geld) vrijmaken voor al die pips, pops en paps die de lerarenopleiding Nederlands of Engels je gaat vragen.

    Misschien kun je staatsexamen MO-B doen…?

    • Toch nog licht aan het eind van de tunnel? 🙂
      Het idee van Hinke is pragmatisch en dus praktisch. In jouw geval de moeite van het overwegen waard.

      ‘Als eerstegrader betaald’ bestaat helaas niet. Er is en komt geen rechtstreeks verband tussen bevoegdheid en salaris, aldus Plasterk. Wel worden schoolbesturen ‘gestimuleerd’ om hoger opgeleide docenten (niet hetzelfde als eerstegraads docenten) i.h.a. meer te betalen.

      Dat universitaire lerarenopleidingen in hoofdzaak pips, pops en paps zouden vragen, is wel erg karikaturaal. Immers, verreweg het grootste deel van die opleiding bestaat uit leren in de praktijk: veel lesgeven, aan onder- en bovenbouw. Een ervaren collega op school begeleidt en beoordeelt je functioneren als leraar in de klas en op de school, op grond van heldere criteria.

      In het hele jaar slechts 20 collegedagen, verdeeld over twee semesters. Daarnaast doet iedereen een schriftelijke toets over vakdidactische en onderwijskundige literatuur, voert ieder een ontwikkel- en een onderzoekstaak uit in de schoolpraktijk, en toont ieder de ‘bewijzen’ voor het goed kunnen lesgeven in een (bij ons: video-)portfolio.

      Ja, ook bij mijn opleiding is sprake van competenties en portfolio’s, en ik ben er niet dol op. Maar met een slimme invulling *hoeft* dat niet te ontaarden in een digitale doos met zinloze rotzooi. Die slimme invulling ontstaat als opleiders inhoudelijke eisen durven stellen en studenten voor hen zinnige ‘proeven van bekwaamheid’ tonen.

      Dat dit laatste zeer wel mogelijk is, bewijzen de evaluaties en andere reacties van studenten. Dat er nog het een en ander te verbeteren valt, ook.

      Met die pops en die paps valt het dus wel mee. Overigens moet het bij een beroepsopleiding nu ook weer geen *taboe* zijn om na te denken over de eigen ontwikkeling.

      • Geld

        Nu komt er bij mij een aantal vragen op over geld Couzijn. De wiskunde opleiding in Nederland waar ik werkte had zo een 140 collegedagen per jaar. En dat waren dagen van zo een 6 collegeuur voor eerstejaars, iets van 5 voor tweedejaars en iets van 4 voor hogere jaars. Nu schrijf jij dat een universitaire lerarenopleiding slechts 20 collegedagen per jaar heeft. Het collegegeld is echter hetzelfde (voor een deeltijdopleiding is het slechts iets minder). De grootste pot geld komt echter natuurlijk buiten de student om: is deze voor de lerarenopleiding met 20 collegedagen per jaar hetzelfde als voor mijn oude opleiding met 140 collegedagen per jaar?

        En hoe zit het met betaling van die ervaren collega op school? Krijgt de school geld van de lerarenopleiding om deze docent een aantal uur vrij te roosteren? Krijgt deze leraar een ‘bonus’ voor het mede opleiden?

        • Maximaal inzetten van je docenten
          Ik ben niet bedrijfseconomisch onderlegd en ken niet de precieze financiële ins en outs. Maar ik vertel wat ik weet. En dat geldt voor mijn eigen opleiding, niet noodzakelijk voor alle ulo’s.

          Twintig jaar geleden waren er vrijwel geen in-service studenten en volgende alle studenten braaf een stage van een paar uur per week. Inmiddels volgt vrijwel elke student de opleiding naast een betaalde baan van zo’n 8 tot 26 lesuren. Dat gegeven op zichzelf deed het aantal collegedagen dalen van twee naar een.

          We hebben het hier over een ulo waar voor zo’n 20 schoolvakken elk half jaar (aug. en jan.) ca. 100 studenten worden opgeleid die op allemaal verschillende dagen en tijden werken, op heel veel verschillende scholen, nabij en ver weg. En dus ook nog verdeeld over twee startmomenten in het jaar, om studenten zo veel mogelijk terwille te zijn. Het is al een hele toer om adspirant-studenten tijdig duidelijk te maken dat ze één dag in de week absoluut moeten vrij houden. Twee vaste weekdagen naar college komen is domweg onhaalbaar.

          Die ene collegedag zit dan wel van 9.30 tot 17.00 uur stampvol. Aan collegetijd is dit het maximale dat er uit te slepen valt. Daarbuiten worden aparte afspraken gemaakt voor begeleiding van kleine groepen en individuen.

          Vervolgens moet je gaan kijken hoe je de docenten maximaal inzet. Bedenk dat we te maken hebben met kleine groepen studenten voor elk vak, incidenteel zelfs 1 student (voor een zwaar tekortvak) tot een ‘grote’ groep van 12 studenten. De mediane groepsgrootte zal 5-6 zijn. Met voor elk vak een eigen vakdidacticus in dienst (veel kleine deeltijders). Dat vergt slim roosteren, want de universiteit betaalt gewoon per student (niet per opleiding) en dat betekent dat financieel alle zeilen moeten worden bijgezet, wil je studenten zo veel mogelijk vakspecifiek onderwijzen.

          (wordt vervolgd)

        • Maximaal inzetten van je docenten (2)
          Er moet een optimum worden gevonden tussen te weinig en te veel collegedagen. Ofwel tussen de kritische geluiden ‘geven jullie wel genoeg onderwijs?’ en ‘verliezen de leraren-in-opleiding niet teveel tijd met college volgen?’.

          Momenteel roosteren we in het 1e semester 12 volle collegedagen met tussendoor, behalve de schoolvakanties, 3 of 4 roostervrije weken waarin studenten aan taken werken of achterstanden inhalen. Dat geeft ook ruimte voor individuele begeleiding van groepen en individuen.

          Achterstanden ontstaan omdat studenten zeer uiteenlopende studietempi hebben, mede veroorzaakt door de omvang van hun baan en de mogelijkheden op hun toevallige school. Omdat wij eerder de (vele, diverse) schoolpraktijken volgen dan dat de (vele, diverse) scholen ons opleidingsprogramma, moeten we voor onze studenten die ruimte in het rooster inbouwen. Bij ons geen ‘hier is jullie huiswerk voor vandaag, volgende week af’. Dat werkt niet.

          In het 2e semester zijn dan nog ca. 8 collegedagen ingeroosterd, om aan het einde van het schooljaar ruimte te maken voor de elk jaar voorkomende drukte, zowel op school met de afronding van het jaar als in de opleiding met afronding van de taken. Toch werken veel studenten in de laatste twee maanden van het jaar ook op de vaste dag op het instituut, voor overleg of om rust, ruimte of faciliteiten voor het werk te vinden.

          Deze opzet van het jaar en het aantal collegedagen is *altijd* in goed overleg met studenten vastgesteld (ik werk er nu 18 jaar). We hebben nog nooit een reductie in lestijd tegen de zin van studenten ingesteld; integendeel, de reductie kwam er omdat studenten met steeds grotere banen vroegen om zo veel mogelijk flexibiliteit in de studie, meer dan één verplichte, volle collegedag legt hen te veel vast.

          Over de huidige praktische combinatie ‘werken op school’ en ‘werken op het instituut’ tonen studenten zich in evaluaties tevreden. Maar meer dan die ene dag moet het niet zijn.

          (wordt vervolgd)

          • Maximaal inzetten van je docenten (3)

            Even terug naar je vergelijking tussen een wiskundeopleiding en een ulo. Daar zitten relevante verschillen tussen. Ten eerste kan de wiskundeopleiding niet model staan voor de doorsnee universitaire opleiding, omdat die laatste niet bestaat. Toen ik 25 jaar geleden Nederlands studeerde, had ik gemiddeld zo’n 6 uur college per week (eerst meer, later minder). Dat in zo’n 28 collegeweken per jaar. Het totaal aantal uren (170) steekt schril af bij wat jij bij wiskunde gewoon was (kennelijk zo’n 700 collegeuren!). Ook wordt bij geneeskunde veel meer onderwijs gegeven dan bij, bijvoorbeeld, rechten. Er waren altijd al grote verschillen tussen universitaire opleidingen onderling. Dat heeft ook te maken met de financiering: per beta-student vergoedt het CvB de beta-faculteit aanzienlijk meer dan zij de alfa-faculteit vergoedt voor een alfa-student. Bij beta komen staf-studentratio’s voor waar ze bij alfa alleen maar van kunnen dromen. Met het extra geld kun je meer onderwijs programmeren. In dat verband moeten ze bij alfa – en ook bij onze ulo – aanzienlijk meer schipperen met de middelen. Een ander verschil is dat jouw wiskundestudenten full-time beschikbaar waren voor de opleiding, en ulo-studenten niet of zeer zelden. Als wij twee volle dagen onderwijs zouden geven, brengen wij onze studenten in de problemen. En als je vindt dat je vooral in de praktijk leraar wordt in plaats van in de collegezaal, heeft dat consequenties voor het inroosteren van de collegezaal. Het is bepaald niet zo dat we daarmee geld overhouden: dat steken we in het roosteren van zo veel mogelijk vakspecifiek (= peperduur) onderwijs aan kleine groepen. Vrijwel elke collegedag begint met een centraal hoorcollege en eindigt met een vakspecifiek didactiekcollege. Daartussenin zijn colleges geroosterd in vakspecifiek verband (extra vakdidactiek) of in een verband van verwante schoolvakken (bv. beta-didactiek). Zo houden we de zaak onderwijsbaar en betaalbaar.

          • Dank

            Dank voor de uitvoerige reactie Couzijn (weer wat geleerd).

            Over het verschil tussen alpha en beta: ik heb in de toespraak van de rector van de Universiteit Utrecht bij de opening van het academisch jaar gelezen dat de UU daar inmiddels vanaf gestapt is.

            De wiskundeopleidingen zijn ook klein: als masterstudent volgde ik meestal college met een man of vijf. Omdat dit onbetaalbaar werd zijn de opleidingen een landelijk programma gestart (geloof de ronkende taal op de website over grotere keuze en hogere kwaliteit maar niet, dat was niet de reden om dit te beginnen). Toen ik AIO was werden de wiskundestudenten bij de natuurkunde studenten gezet in de wiskundecolleges voor natuurkunde, want dat scheelde weer een paar vakken die gegeven moesten worden. Inmiddels is er in Groningen een Brede Bachelor: nog maar 120 ECTS zijn uit het eigen vakgebied en 60 ECTS zijn uit aanpalende gebieden (zal je bekend voorkomen uit de brochure van de lerarenopleidingen). Ook hier ronkende reclametaal, maar het is gewoon een bezuiniging.

            Geld voor nieuwe gebouwen en een hoger salaris voor de voorzitter van het college van bestuur was er natuurlijk wel…

        • Betaling van die ervaren collega op school
          Al 10 jaar geleden is het geld voor de begeleiding van leraren-in-opleiding overgeheveld van de lerarenopleidingen naar de scholen. Ik meen dat de scholen dat eerst apart kregen, op aanvraag, direct uit Den Haag (zo’n 8000 gulden per student voor een jaar begeleiding). Daarna is dat volgens mij vast opgenomen in de lumpsum.

          Dus ergo: de scholen krijgen het geld voor begeleiding van nieuwe docenten elk jaar automatisch overgemaakt. Of liever: ze krijgen de door schoolleiders zo vurig gewenste zak-met-geld die ze naar eigen inzicht mogen besteden, mits ze maar een aantal taken naar behoren uitvoeren.

          Het begeleiden van nieuwe leraren is een van die taken die scholen op zich genomen hebben.

          Als de ‘ervaren collega op school’ dus een nieuwkomer begeleidt, moet hij daar gewoon de door de minister reeds overgemaakte vergoeding voor ontvangen. Mij lijkt een begeleiding van eerst 2, later 1 uur per week *minimaal*. Inclusief lesbezoeken, contact met het instituut en beoordelingsprocedure loopt dat op tot min. 80 uur.

          Houdt de school dat in eigen zak, om er een schuifpui van de laten zetten of een full-colour schoolgids te laten drukken, dan heeft niet alleen de begeleidende leraar maar ook de student pech.

          Want de leraar krijgt weinig betaald voor het werk dat hij doet. Dus krijgt de student in veel gevallen een al te zuinige begeleiding. En beiden weten niet waar de schoen wringt.

          Dan wordt er vaak gekeken naar het opleidingsinstituut, want die malle vakdidacticus komt maar twee keer op school langs. Moet die de begeleiding niet doen dan? Die krijgt er toch voor betaald?

          Nee. De vakdidacticus krijgt per student alleen twee keer vier uur betaald voor twee schoolbezoeken inclusief reistijd en verslag. De scholen hebben de taak gevraagd en gekregen die ze wilden: het in de praktijk opleiden van nieuwe docenten. Met geld van de minister, of er nu begeleid wordt of niet.

          Ik ken scholen waar dit prima gaat, trouwens.

  4. Gewoon vertaler blijven
    als ik had geweten wat voor slangenkuil het onderwijsveld is, was ik toch maar in het bedrijfsleven gebleven.

    De realiteit is, de leerlingen en ouders zijn best wel OK, alleen het management en de overheid maken het onderwijs kapot, daarnaast nemen ze je ook het plezier in het werken af.

    Dus, bezint eer ge begint !!

  5. Alles kan Hinke
    Maar in het algemeen is de praktijk eerder dat mensen met een bevoegdheid in een tekortvak, die dat tekortvak niet willen geven, de bevoegdheid tactisch verzwijgen.

Reacties zijn gesloten.