We hebben er weer eentje. Ditmaal is het Daniël Lechner, senior docent mediapedagogiek van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Onderstaand artikel stond in De Volkskrant van 18 maart 2008. De reactie van Aleid Truijens in haar column van 25 maart 2008 staat eronder.
Literatuur is reliek uit een vervlogen tijd
Literatuuronderwijs is iets ‘van oude menschen’, waar we de opgroeiende generatie niet te veel mee mogen lastigvallen, betoogt Daniël Lechner.
De helft van de Nederlandse jongeren heeft deze winter het laatste deel van Harry Potter gelezen. Maar de echt ‘goede’ boeken, de boeken uit de literaire canon, laten ze links liggen. Reden voor minister Plasterk om tijdens de Boekenweek aan de alarmbel te trekken. ‘Als ik kijk naar hoeveel er gelezen werd toen wij op school zaten en nu’, stelde hij in het NOS-Journaal, ‘dan is dat een dramatisch verschil.’
De minister gaat daarom het literatuuronderwijs op de schop nemen. Sinds de invoering van het studiehuis hoeven scholieren geen torenhoge stapel boeken meer te lezen, maar nog maar een stuk of tien. Daarnaast staat er geen bevlogen leraar meer voor de klas, die boeiend en inspirerend vertelt over Willem Elsschot of J.M.A. Biesheuvel. Leerlingen lezen en verwerken literaire teksten tegenwoordig zelf, in groepjes. Plasterk wil de ‘gepassioneerde leraar’ weer terug voor de klas, zodat ‘het enthousiasme voor de literatuur weer overgedragen kan worden’.
Je moet er toch niet aan denken. Al in mijn eigen schooltijd, zo’n twintig jaar geleden, had ik wel wat beters te doen dan te luisteren naar de eindeloze uitweidingen van mijn leraar Nederlands over Bernlefs Hersenschimmen, een boek over demente bejaarden. En kwam ik nauwelijks door de zeventig boeken heen die ik verplicht lezen moest. Omdat toen al, zoals een Duitse pedagoog het noemde, ‘de wereld in 1.000 richtingen interessant’ was. En toen bestonden de dvd, sms, msn, Youtube, GeenStijl en Hyves nog niet eens.
In het bewuste Journaal-item werd een aantal scholieren gevraagd wat zij van literatuur vonden. ‘Saai’, ‘geen tijd voor’ en ‘ik kijk de film wel’ waren de reacties. Logisch, want literatuur is niet meer van deze tijd. Dat jongeren tegenwoordig geen zin of tijd hebben zich door dikke, complexe boeken te werken, heeft niets te maken met het onderwijs dat ze krijgen, en al helemaal niet met de afwezigheid van een bevlogen leraar voor de klas. Literatuur is best een aardige expressievorm, maar ondertussen wél een relikwie van vervlogen tijden geworden.
Het is geen tijdloos, noodzakelijk gegeven dat literatuur het medium is waarmee men het beste kan doordringen in het wezen van het bestaan. Literatuur is pas het geprivilegieerde medium geworden nadat technische uitvindingen als de drukpers de verspreiding van boeken betaalbaar hadden gemaakt. Maar de tijd is niet stil blijven staan, en nieuwe technische vindingen als internet, peer-2-peer-netwerken, chat, blue tooth, sms en msn hebben de ontwikkeling van onze cultuur een nieuwe impuls gegeven.
De traditionele functies van kunst en literatuur zijn bezit geworden van de massa zélf. Kunst is niet langer iets dat de kunstenaar maakt en het gewone volk bewondert. Kunst maken doe je tegenwoordig zélf. In interactie met vrienden of andere internetters. Ook de belangrijkste functie die traditiegetrouw aan literatuur wordt toegeschreven, is niet langer het monopolie van enkele grote schrijvers.
Die functie werd in het Journaal-item nog eens volmondig uitgedragen door Nelleke Noordervliet: ‘Literatuur zegt iets over de mens, over het leven. Literatuur verrijkt je bestaan.’ Natuurlijk, maar de onderliggende aanname is dat literatuur het bestaan als geen ander medium verrijkt. Die stelling nam Nausicaa Marbe voor haar rekening in het Betoog van afgelopen zaterdag: ‘Het Verstehen van mens en wereld leer je uit literatuur.’
Een door conservatieve nostalgie gevoede, door de tijd achterhaalde stelling, zoals ook Steven Johnson betoogt in zijn bestseller Alle slechte dingen zijn goed voor je – Waarom de populaire cultuur ons slimmer maakt. Johnson nodigt zijn lezers uit tot een gedachte-experiment. Stel nu eens, zegt hij, dat internet en computergames al lang bestonden en opeens het boek werd uitgevonden. De reactie van de gevestigde orde zou zich laten raden. Boeken lezen, zouden ze vol afgrijzen uitroepen, is het verderf voor onze jeugd! Onze kinderen zien geen daglicht meer en met bleke gezichtjes kruipen ze iedere avond weer met zaklamp onder hun dekens, in plaats van leerzaam met leeftijdsgenoten te chatten en sms-en. En die boeken zélf! Ze vergen geen enkele eigen inbreng van de lezer. Van interactiviteit, zoals bij games en chatten, is geen enkele sprake! De auteurs van die verfoeide boeken hebben het hele verhaal van a tot z voorgekauwd! Op internet maken ze hun éigen verhaal tenminste!
De literatuur is niet langer het culturele medium bij uitstek. Stellingen als die van Nausicaa Marbe dat ‘de verschraalde taal juist in de literatuur naar lucht en durf kan happen’, zijn stuiptrekkingen van een cultuurtijdperk dat onderwijl behoort tot de dingen die zijn voorbijgegaan. Tegenwoordig hapt de taal naar lucht en durf op forums, blogs en in inboxen van mobiele telefoons. Evenzo heeft de literaire elite niet langer het monopolie op de duiding van de mens en het leven. Die duiding vindt nu democratisch, interactief en op veel verschillende plaatsen, door miljoenen mensen gezamenlijk, plaats.
Deze cultuuromslag stelt nieuwe uitdagingen aan het onderwijs. Het studiehuis is een poging deze uitdagingen aan te gaan. Uiteraard kent het studiehuis nog vele onvolkomenheden, zoals de commissie Dijsselbloem ook heeft blootgelegd. Maar dit betekent niet dat we maar terug moeten grijpen op oude, overleefde onderwijsmethoden, en leerlingen weer moeten gaan infecteren met ellenlange boekenlijsten. Literatuuronderwijs is iets ‘van oude menschen’, waar we de opgroeiende generatie niet te veel mee mogen lastigvallen.
Daniël Lechner promoveerde op de klassieke Bildungsphilosophie en is werkzaam als senior docent Mediapedagogiek bij het Kenniscentrum Pedagogiek Zwolle van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden.
Literatuur – om te begrijpen wie wij zijn
Aleid Truijens
Daniël Lechner (Forum, 18 maart) heeft op één punt gelijk: literatuur hoort niet vanzelfsprekend tot de jongerencultuur. Het is geen verbluffend punt: voor de meeste jongeren gold dat altijd al. Scheikunde en biologie horen evenmin tot hun cultuur, laat staan Latijn. Op school hoor je dingen die je thuis niet hoort. Misschien zijn de gymnasia daarom wel populairder dan ooit.
[..]
Onderwijs kan aanbieden wat volwassenen enorm boeiend veronderstellen voor jongeren; het kan dat ook liefdevol negeren. Het eerste is gebeurd in het literatuuronderwijs. Leraren zochten ijverig ‘leuke’ boeken die aansluiten bij het puberale wereldbeeld en namen puberale oordelen als ‘goor’ of ‘gaar’ bloedserieus. Natuurlijk, je kunt je eisen terugschroeven tot een niveau waarop iedereen kan meedoen, maar niemand er nog wat aan heeft. Om uiteindelijk toch gedesillusioneerd te raken: leuk genoeg is het nooit. Literatuur verliest het dramatisch van de veel leukere games. Ja, schaf dan, zoals Lechner bepleit, dit onderwijs maar af. Laten we pubers niet langer ‘infecteren’ met literatuur, schrijft hij, met dat ‘geprivilegieerde medium’.
Lechner is ‘senior docent mediapedagogiek’, maar hij kent het verschil niet tussen medium en inhoud. Literatuur is geen medium, maar een kunstvorm. Anders dan Lechner meent, bestaat geschreven literatuur langer dan de drukpers, namelijk sinds de mens zich uitte met krasjes in een steen. Orale literatuur is zo oud als de mensheid, die blijkbaar grote behoefte heeft aan vertelde verhalen. Internet is, net als die steen, wel een medium. Een gedicht of een roman op internet is nog altijd een gedicht of roman. Ook een ge-sms’t gedicht is een gedicht. Zou de drukpers ooit achterhaald zijn, dan is daarmee de literatuur nog niet uitgeroeid.
Lechner kent evenmin het verschil tussen onderwerp en thema. Hij noemt Bernlefs roman Hersenschimmen ‘een boek over demente bejaarden’. Gek dat scholieren, in het jongerentijdschrift Diepzee, deze alzheimer-bijbel kozen als hun favoriete roman. Hersenschimmen is dan ook geen leerzaam werkje over dementie, maar een schitterende roman over onze afhankelijkheid van taal, over ontreddering en verdriet als een wereld in woorden afbrokkelt. Alleen de verbeelding maakt zo’n ramp voelbaar.
De geschiedenis van die verbeelding is minstens zo belangrijk om te begrijpen wie wij zijn als de ‘gewone’, politieke geschiedenis. Ook daarin is een puber zelden spontaan geïnteresseerd, zoals ook weinigen voor de lol een potje integraalrekenen. Alle reden om van literatuurgeschiedenis weer een belangrijk schoolvak te maken. Misschien slaat de vonk bij een enkeling over. Al die anderen hebben dan gewoon veel opgestoken.
lechner heeft meer dan gelijk
Niet alleen literatuur moet de school uit, ook allerlei andere vakken, vakonderdelen en disciplines waar jongeren niets aan vinden. Ik noem er een paar:
– de abc-formule (nooit nodig gehad bij het boodschappen doen)
– geschiedenis (is allemaal al geweest, doe je niets meer aan)
– gym (ik wii wel)
– Latijn en Grieks (inderdaad: dode talen)
– biologie (dode dieren op sterk water en over seks kom ik veel te weten via TMF)
– aardrijkskunde (nooit gehoord van de Tom-Tom? Daarbij: wanneer kom ik in Krasnojarsk?)
– natuurkunde (zwaartekracht bestaat en daar is niets aan te doen, moet ik dat op school leren?)
– Duits en Frans (want in die landen leren ze steeds beter Engels)
– Engels (door de Engelstalige handleidingen bij computers is mijn Engelse taalbeheersing met sprongen vooruit gegaan)
– Nederlands (want dat spreek ik toch al en bij sms’en en msn’en hoef je toch niet op de spelling te letten)
– de chi-kwadraat-toets (kom op zeg, een gemiddelde berekenen is echt genoeg)
– mediapedagogiek (ik kijk tv, ik internet, ik bel mobiel – en jij, meneer Lechner, wil mij iets leren over de media? Dat is wel heel paternalistisch. Bovendien, gepromoveerd zijn is zoooo 20e eeuw).
En daarom roepen wij in koor: ‘Lekker Lechner! Lekker Lechner!’
Reliek
Dat proefschrift van Daniël Lechner is wel interessant. Onbegrijpelijk dat deze cultuurfilosoof een zo waardeloos stuk schrijft. Of zou het bedoeld zijn als een soort provocatie ? Overigens vind ik niet dat we terug moeten naar die omvangrijke boekenlijsten van vroeger. Dat heeft bij veel mensen toch een forse weerzin opgeleverd. Hoe het dan wel moet ? Misschien meer lezen in de klas; liefdevolle aandacht voor oude en hedendaagse literatuur; behandeling van de hoofdlijnen uit de literatuurgeschiedenis; docenten als Wiener. Ik laat het verder graag aan de Neerlandici over. Maar het voeden van de rancune t.o.v. de literatuur zoals Lechner doet, daaraan moeten we geen gevolg geven.
goed literatuuronderwijs is net gewoon goed onderwijs
Literatuuronderwijs is onderwijs. De literatuurdocent leest met zijn leerlingen literaire teksten, in de klas. Samen een gedicht lezen en samen praten over dat gedicht (beeldspraak, metrum, stijlfiguren, kenmerken van historische periodes) is een onderdeel van goed literatuuronderwijs.
Zo ontstaat er begrip voor literatuur en gaan leerlingen er de schoonheid van zien, zoals zij ook de schoonheid zien van een mooi wiskundig bewijs. Wat die abc-formule precies is, weet ik niet meer, maar ik was altijd beretrots als ik ‘m op de juiste wijze gebruikt had. De wiskundedocent lost samen met zijn leerlingen wiskundige vergelijkingen op. Want dat is toch goed onderwijs? Dat je samen met je leerlingen moeilijke materie aanpakt en het vervolgens duidt.
Een ander onderdeel van literatuuronderwijs is de leerlingen boeken laten lezen en hen daarover laten schrijven en praten. Kijk of ze zelf in Vondels Lucifer aan kunnen wijzen wat de kenmerken van een tragedie zijn. Hoe meer kenmerken ze aan kunnen wijzen, hoe leuker de docent het vindt, hoe hoger het cijfer – hoe leuker de leerling het vindt.
Soms laat de wiskundedocent de leerlingen zelf vergelijkingen oplossen, of een statistisch probleem aanpakken. Daarna bespreekt de docent die vergelijking of dat probleem met de leerlingen. Dat is goed wiskunde-onderwijs. Goed literatuuronderwijs is precies hetzelfde, maar dan met literaire teksten.
Games en literatuur
Lechner geeft in zijn betoog te kennen niets van games en gamers te weten. Veel games zijn gebaseerd op verhaallijnen waar echte scriptschrijvers voor worden ingehuurd. Bovendien zijn er nogal wat games waarin mythologie centraal staat of historische verhalen. De grens tussen games en literatuur is veel vager dan Lechner weet en suggereert. Gamemakers putten uit een rijke, onder andere literaire, traditie. Menig klassiek geschoolde likt zijn vingers af zodra hij/zij Caesar gaat spelen …! Wat overigens ook voor niet-klassiek geschoolden geldt. Lechner slaat op alle fronten de plank mis.
literatuur = games boeken films soaps
Ik heb niks tegen games en populaire literatuur. Integendeel. Maar wat kun je leerlingen verrijken als je hen laat zoeken naar motieven uit de middeleeuwse verhaaltradities in Harry Potter en Lord of the Rings. Geheimzinnige kruiden, opdrachten, queestes, dat soort dingen. Weet je wat ze daarvan vinden? Leuk. Ze vinden dat leuk. Lees met de hele klas Karel ende Elegast of Lanceloet en het hert met de witte voet, en bediscusieer overeenkomsten met de hedendaagse populaire literatuur en films (The golden compass, The chronicles of Narnia, maar ook de Bourne-serie met Matt Damon als hoofse ridder die het kwaad moet bestrijden). Op scholen dient de literatuur gewoon onderwezen worden, ook als verrijking voor het hedendaagse leven. (Bij mijn vergelijkingen betrek ik nooit games, omdat ik daar niets vanaf weet – er zijn altijd leerlingen in de klas die er zelf mee op de proppen komen. Mooi toch?)
Sara Burgerhart en Eline Vere zijn overigens heel goed te vergelijken met GTST en ATWT. Niet door mij als docent, maar wel door de leerlingen. Vertel de inhoud na, laat zien dat het om dikke boeken gaat en vraag: waar doet je dit aan denken? Antwoord: aan soaps. En er is altijd minstens één leerling die zo’n boek gaat lezen. Als je er geen les over geeft, wordt er niets meer gelezen.
Lechner is een exponent van de typisch Nederlandse weg-met-ons-mentaliteit: wat onze cultuur heeft voortgebracht deugt niet, is slecht en waardeloos. Alles dat ouder is dan twintig jaar moet kapot. Ik ben het niet zo met hem eens. Juist omdát leerlingen geen literatuur meer lezen, moeten ze het op school krijgen.