Het gelijk van de dorpelingen

“Het gelijk van de dorpelingen” is de titel van de column van Riek Bakker in het Financieele Dagblad van 10 maart 2008 naar aanleiding van de plannen om het Groningse dorp Ganzedijk van de kaart te laten verdwijnen. Zij schetst in haar column haar eigen rol in het technocratische plan van ruim 15 jaar geleden aan om het dorpje Heiplaat (bij Rotterdam) maar helemaal te verwijderen omdat het de ontwikkeling van de Maasvlakte in de weg zou staan. Het siert haar dat zij nu aangeeft dat zo’n plan absoluut geen rekening houdt met de gevoelens van de direct betrokkenen en dat ze blij is dat het destijds niet is doorgegaan.

Bakker breidt haar ‘schuldbesef’ ook uit naar het onderwijs:
[…] Te technisch, te radicaal en te veel op afstand bedacht. Alle plannenmakers en bestuurders moeten dit tot op het bot beseffen, want het gaat telkens om hetzelfde principe. Of dat nu onderwijsvernieuwing is of ruimtelijke ordening. Plannen maak je voor de gebruikers, voor de mensen. Zij ervaren de gevolgen als geen ander, en zij hebben dus per definitie gelijk. Als bestuurders fouten maken, dan is nederigheid op z’n plaats.

Dát zou nog eens een goede houding zijn voor de Netelenbossen en Wallages van deze wereld ……

————————————–

Het gelijk van de dorpelingen

Goed nieuws, het Groningse dorp Ganzedijk zal voorlopig niet van de kaart verdwijnen. De provincie neemt de regie over en gaat samen met de gemeente en de woningcorporatie om de tafel zitten. Erkend wordt dat de wijze waarop is omgegaan met de bewoners niet acceptabel is. De leegloop in dat dorp in het lege ommeland verdient een andere oplossing.
Toen ik eerder hoorde dat Ganzedijk wegens toenemende leegstand van huizen maar helemaal gesloopt diende te worden, dacht ik met schaamte terug aan mijn eigen rol bij een soortgelijk plan, ruim 15 jaar geleden. Het ging om Heiplaat, een dorpje met zo’n 2,5 duizend inwoners, middenin het Rotterdamse havengebied, letterlijk onder de rook van de DSM-fabriek. Een klein, schattig dorp dat door de omringende groeiende havenindustrie in de knel was geraakt.
Als directeur Stadsontwikkeling in Rotterdam dacht ik heel rationeel: dit geïsoleerde gehucht is milieutechnisch een onding geworden, we lepelen het gewoon weg en zetten elders een nieuw dorp op. Opgeruimd staat netjes, zo redeneerden we. Het is voor de expanderende haven goed en voor de bewoners nog beter. Ze pakken hun leven op, op een nieuwe, frisse, groene en menselijke locatie.
Ons plan ging er bij het college in als koek. Ze gingen mee. We moesten het alleen nog even vertellen aan de Heiplaters. Tijdens de bijeenkomst met de bewoners vielen de schellen me van de ogen. Een storm van verontwaardiging stortte over ons heen. Wat wij, bestuurders, techneuten en plannenmakers, wel niet dachten. Hoezo, weg willen? Hoezo, geen goed leefmilieu? Hoezo, geen toekomst hier voor onze kinderen?
We liepen tegen een muur aan van emoties. Mensen waren gehecht aan hun plek, hun huizen, de omgeving, de winkels, hun sociale contacten, hun herinneringen, de graspollen en de straten — aan alles wat een mens bindt aan de grond waar je bent geboren en getogen en waar je je eigen kinderen ter wereld brengt. En daar walsten wij even overheen.
Als ik terugdenk aan hoe ik er toen over dacht en sprak, dan schaam ik me diep. Het was zeker allemaal goed bedoeld, maar het ging totaal voorbij aan de gevoelens van de mensen zelf.
Het grappige is dat in mijn vak bij nieuwe woongebieden juist dáárnaar wordt gezocht: het creëren van binding en hechting om een gemeenschap leefbaar te maken. Dat is er nooit zomaar, het kost tijd. Als je het in een klap om zeep helpt, krijg je het nooit meer terug. Dit soort maakbaarheid van de werkelijkheid is een illusie.
Mijn ervaring is een rijke les geweest. Ik maakte een grote fout. We hebben na die verhitte avond de koppen bij elkaar gestoken. Het plan ging van de tekentafel, we hebben nederig ‘sorry’ gezegd en er is sindsdien gewerkt aan het versterken en verbeteren van de kwaliteit van het dorp, met respect voor de mensen. Een impuls is bijvoorbeeld de vestiging van een opleidingsinstituut geweest. Het dorp is er nog steeds, vitaal en in goede welstand.
Als je dan hoort dat het zich herhaalt in Groningen, dan denk je onmiddellijk ‘het is een lelijke streek’. Te technisch, te radicaal en te veel op afstand bedacht. Alle plannenmakers en bestuurders moeten dit tot op het bot beseffen, want het gaat telkens om hetzelfde principe. Of dat nu onderwijsvernieuwing is of ruimtelijke ordening. Plannen maak je voor de gebruikers, voor de mensen. Zij ervaren de gevolgen als geen ander, en zij hebben dus per definitie gelijk. Als bestuurders fouten maken, dan is nederigheid op z’n plaats. En ook geldt, beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Ik ben zielsblij dat mijn fout indertijd hersteld kon worden en niet politiek-bestuurlijk drammerig is doorgedrukt.

Riek Bakker is adviseur op het gebied van strategische planvorming in de ruimtelijke ordening, landschap, stedenbouw en infrastructuur.
————————————–