Uit het Volksblad van vandaag:
“Amsterdam – De fusiegolf in het onderwijs van de afgelopen jaren heeft niets opgeleverd. Integendeel: kleinere scholen presteren beter dan grote scholen. Ze zijn beter te besturen, er is minder bureaucratie en de afstand tussen docent en leerling is kleiner. Het is bewust beleid geweest om scholen te laten fuseren. Toch zijn geen synergievoordelen gerealiseerd zoals efficiëntiewinst of vermindering van de overhead’, zegt drs.ing.dipl.math Aerend-Jan Mallemaen van onderzoeksbureau Maersen, Maersen en Mallemaen Strategic Bussiness Management Consultants inc. b.v., dat een studie verrichtte naar de Nederlandse onderwijssector. ‘Helaas is het nu te laat om de zaken terug te draaien; de grootste fusiegolf is al achter de rug.’
Reacties zijn gesloten.
Antiduktief
Ben ik zeer benieuwd naar een reaktie van AdvP bewindslieden.
Grote en kleine scholen en hun resultaten
29_4_1945 zoog uit z’n duim:
>”Integendeel: kleinere scholen presteren beter dan grote scholen”
Ik wijs je graag op het volgende artikel, dat niet over ziekenhuizen of virtuele scholen gaat, maar over het echte onderwijs:
onderwijsvernieuwingen.roser.nl/htm/bericht.php?id=143
afschuiven
Tja, zonder meer info kun je niet zoveel met zulke cijfers. We weten allemaal dat sommige scholen hun rendementen opkrikken door leerlingen vooral naar lagere onderwijsvormen door te schuiven in plaats van ze te laten zitten en op hetzelfde niveau door te laten gaan. Liever van 3vwo naar 4havo dan blijven zitten in 3vwo.
De reden hiervoor is dat de meting van de inspectie de afschuivers niet detecteert, maar wel de zittenblijvers. De school ziet er dus beter uit als je een leerling afschuift dan wanneer je hem/haar laat blijven zitten. En dit geheel los van de vraag wat eigenlijk het beste is voor de leerling.
De constatering in het stuk op onderwijsvernieuwingen.roser.nl ‘Op een grote scholengemeenschap halen leerlingen sneller hun diploma dan op een kleine scholengemeenschap’ is gebaseerd op deze zelfde inspectiecijfers (dat is waar Trouw zijn getallen vandaan haalt). Zonder meer gegevens te hebben weten we niet of de doorstroomcijfers beter zijn vanwege beter onderwijs of vanwege een ander zittenblijvenbeleid. Hetzelfde geldt voor de tweede constatering, ‘Ook scoren leerlingen op ‘leerfabrieken’ hogere cijfers’ – afschuiven zal ongetwijfeld de eindcijfers verhogen.
Dit is eigenlijk een algemeen punt. We voeren voor allerlei delen van de samenleving incentives in in de hoop dat die de zaak de goede kant op duwen. Tegelijk weten we allemaal dat in veel gevallen het halen van de incentive prioriteit krijgt boven het leveren van de achterliggende prestatie. (Voorbeeld uit het HO: levert diplomafinanciering beter onderwijs, of alleen maar meer diploma’s? Dat verschilt sterk van opleiding tot opleiding.)
De conclusie is nu dat je de incentivemeting niet moet gebruiken voor uitspraken over kwaliteit. Want te vaak wordt de incentive gehaald zonder ook de achterliggende doelstelling te halen. Als je iets wilt zeggen over kwaliteit moet je iets gaan meten waar de instelling _niet_ op afgerekend wordt. Alleen dan heb je een redelijke kans op een meting die niet wordt beinvloed door strategisch gedrag van de instelling.
Deze uitspraak bewijst overigens het failliet van het concept incentive 🙂