Columns van Plasterk over onderwijs

Ik heb de columns van Ronald Plasterk in De Volkskrant over onderwijs op een rijtje gezet.
============================================
2 februari 2007

Holland herrijst!

Daadkracht is schitterend, veel beter dan stroperigheid, daar is iedereen het over eens. Zodra je echter over voorbeelden begint, blijken mensen vóór daadkracht bij voorstellen die ze steunen, en tegen bij voorstellen waar ze tegen zijn. Eigenlijk zou in een regeerakkoord moeten staan: ‘Goede besluiten zullen met daadkracht worden genomen, slechte niet.’ Resteert de vraag langs welke stroperige weg wordt bepaald wat een goed besluit is. De overheid kan overigens heel daadkrachtig zijn, kijk naar de Betuwelijn, de HSL, invoering vmbo, het Nieuwe Leren.

Opnieuw klinkt er een roep om daadkracht: vervang alle bestuur in de Randstad door een Randstadprovincie, maak één provincie Holland. Daarvoor werd eerst gepleit door een zware commissie-Burgmans (de baas van Unilever, met als leden onder anderen Hoekstra, oud-informateur, en Nouwen, voorheen ANWB). Vervolgens bepleitte een commissie onder leiding van Wim Kok, met daarin Schipholbaas Cerfontaine en – alweer – Nouwen hetzelfde. In NRC van 29 januari schrijven burgemeester Deetman van Den Haag, en commissaris van de koningin in Zuid-Holland Franssen, dat er een ‘metropolitane strategie voor de Randstad Holland in het regeerakkoord moet komen’, en dat er extra geld van het Rijk naar de Randstad moet (dus kennelijk minder naar Brabant, Twente of Limburg, men moet tenslotte daadkrachtig kiezen). Ze zeggen dat bestuurlijke drukte de aanleg van de A4 door Delfland vertraagt; de commissie-Burgmans noemde ook de aanleg van een snelweg van Almere naar Schiphol.

Mogen we toch nog een laatste blik werpen op de argumentatie, voordat we een provincie Holland maken en weer met een Betuwelijn komen te zitten? Ik ontleen een paar vragen aan een bespreking van het rapport-Burgmans door Paul Bordewijk in B & G van december 2006. Allereerst: voor welk probleem is dit een oplossing? De commissie-Burgmans noemt het terugzakken van de economie in de Randstad. Maar die trekt, met de conjunctuur, nu weer aan, en de commissie toont niet aan dat het provinciebestuur daar een enorme rol in speelt. Toen de Randstad een paar jaar terug in de Europese topdrie stond, was er ook geen Randstadbestuur. Dat het probleem niet scherp is gedefinieerd, blijkt ook uit het feit dat de commissie voorstellen doet die niets met Randstadbestuur te maken hebben. Dat het rekeningrijden nog niet is ingevoerd, komt niet door bestuurlijke drukte maar doordat het Rijk (onder invloed van de ANWB) er niet voor koos. Dat de snelweg door het Naardermeer er niet komt, komt ook niet door bestuurlijke drukte, maar doordat het kabinet daadkrachtig daartegen heeft besloten. Een tweede probleem met een krachtige Randstad Holland is dat die bestuurslaag wel zeer dicht onder het Rijk komt te liggen. Beide commissies noemen Schiphol als een probleem dat vraagt om een Randstadbestuur. Maar Schiphol is een zaak van het Rijk; zie de recente aanvaring tussen minister Zalm en Amsterdam.

Een sterke provincie Holland die ook meepraat over Schiphol, zou een extra bestuurslaag scheppen, in voortdurende competentieconflicten met de rijksoverheid. Meer drukte. De commissies stellen verder voor bestaande samenwerkingsverbanden tussen gemeenten te doen opgaan in het machtige Holland. Nergens wordt bekeken of deze extreme centralisatie naar het Hollandse Provinciehuis (nieuwbouw in Gouda?) wenselijk is. Als het Rijk daadkracht wil tonen, kan het rekeningrijden invoeren. Dat kan op een vrijdagochtend in de Trêveszaal worden besloten, daar is geen nieuwe bestuurslaag voor nodig. De bestuurlijke drukte is te groot. Burgers in de grote steden stemmen voor deelraad, gemeenteraad, waterschap, provincie, Tweede Kamer en Europa: zes bestuurslagen. Dat kan minder. Maar of de optimale indeling is dat Nederland een mammoetprovincie Holland krijgt, is vers twee.

Burgmans c.s. leveren een onvoldoende scherpe analyse van noodzaak en gevolgen om volledig te overtuigen. Bij Deetman en Franssen speelt een regionaal eigenbelang, want ze vragen ‘dat de rijksoverheid het proces ondersteunt met investeringen’, ‘verdubbelen van het aantal kenniswerkers in de Randstad’, ‘verdubbelen van het aantal innovatieve starters in de Randstad’ (een ouderwetse maakbaarheidgedachte, alsof de regering zou kunnen besluiten het aantal bedrijven te verdubbelen. Vindt de liberaal Franssen echt dat een kenniswerker niet zelf moet weten of hij in Delft of in Twente gaat werken?).

Minder bestuurlijke drukte is wenselijk, maar of dat moet beginnen met het oprichten van een superprovincie Holland is zeer de vraag.
============================================
9 juli 2004

Nieuwe eunuchen

Uit de kringen van het Innovatieplatform is nog steeds geen duidelijke analyse gehoord van wat het probleem is met de Nederlandse kenniseconomie. Nu de voorzitter van het platform, Balkenende, zich de komende zes maanden aan Europa gaat wijden, moeten we het in de sector zelf maar uitzoeken. Dus hier een aanzet. Een deel van het probleem is het dedain van Nederlandse leidinggevenden voor techneuten. Dat is het syndroom: ‘Why be a scientist if you can be his boss?’. Of, zoals een collega, die ons instituut vergeleek met een managementopleiding, me laatst zei: ‘Bij ons leren ze hoe je moet werken in een laboratorium, daar leren ze hoe je er een moet sluiten.’

Nederland heeft aan de industriele revolutie met succes meegedaan. Grote ondernemingen als Shell, Unilever, Akzo, Gist-Brocades en Philips zijn industrieen die gestuurd worden door kennis. Ze werden groot door het vinden en exploreren van aardolie, het maken van margarine en zeep, antibiotica, gloeilampen en tvbuizen. Hard werken door slimme knappe koppen. De hbs heeft hier een grote bijdrage aan geleverd:kinderen die van thuis niets anders meekregen dan een goed stel hersens, die de kans kregen zich jong bij een universiteit te specialiseren in een vak van hun keuze, en die de ambitie hadden om die kans te grijpen.

En lees dan nu over de crisis bij Shell, met als dieptepunt het overschatten van de olievoorraden. In NRC/Handelsblad stond een mooie serie artikelen, waarin Heleen de Graaf en Tom-Jan Meeus de machtsovername beschrijven door Amerikaanse managers, ten koste van de traditionele krachten in de afdeling EP (Exploratie en Productie). Zij leggen de nadruk op de verschillen tussen Amerikanen en Europeanen. Ik zou een andere dimensie benadrukken, de tegenstelling tussen technici en managers.

Een paar citaten: Hans Bouman (NAM-topman): ‘Shell is veranderd van een bedrijf met een schitterende technologische portfolio in een onderneming die vooral waarde hecht aan fraaie beloftes en vergaande ambities – of ze nagekomen worden doet er minder toe.’ Roel Murris (oud-directeur Exploratie Shell): ‘De olievondsten van de laatste decennia berustten niet op academischinzicht maar waren mazzel.’ Jan Holtrop (ex-Shell petroleum engineer, sprekend over de directeur Exploratie Herkstroter, een accountant, een manager van het nieuwe type): ‘Ik vond het een kwal van een vent. De techniek, het hart van Shell, deed hem niets. Vroeger waren Shellbazen extraverter. Later zijn het politici geworden, met een sterke neiging problemen te pleisteren, in plaats van ze te benoemen.’ En nog eens Roel Murris: ‘Onder Herkstroter wordt bezuinigd op technisch personeel. Penny-wise pound-foolish. Die mensen zijn het hart van de maatschappij. Als je die wegsnijdt krijg je steeds minder ideeen voor exploratie, en blijft er tenslotte niets over.’ En dan over de influx van managers: ‘(…) de cultuur die de consultants binnenbrengen. Het belang van techniek wordt steeds lager aangeslagen, de nadruk verplaatst zich van daden naar plannen, en van plannen naar woorden. (…) Terwijl nauwelijks nieuwe olievelden worden gevonden en technici aan de dijk worden gezet, zien ze dat de ‘nieuwe eunuchen’ – zo worden ze intern genoemd – Shell in handen nemen. Mensen van een business school uit Boston die nooit olie onder de nagels hebben gehad, geen idee hebben hoe het is om een pijpleiding aan te leggen, maar die wel komen vertellen hoe het verder moet.’

En tenslotte een citaat dat het verschil typeert tussen managers die denken in outputcijfers, en technici met verstand van hun product: ‘Directeur Watts formuleerde de doelstelling dat Exploitatie en Productie met 10 procent moet groeien: een kolossale ambitie. Veel EP’ers zijn geergerd: zulke groei is, zeggen ze, godsonmogelijk.’ Het is Shell ook niet gelukt, maar de nadruk op de targets heeft wel geleid tot de overschatting van reserves. Het waren niet de geologen die die fout maakten, maar de praatjesmakers, de nieuwe eunuchen.

Deze trend is niet beperkt tot Shell. De farmaceuten proberen markt te veroveren door verbetering van bestaande medicijnen in plaats van te investeren in een geneesmiddel tegen Alzheimer. De vorige Philips-directeur Cor Boonstra (zelf afkomstig van de koffie, je hoeft ergens geen verstand van te hebben om er leiding aan te geven; hij is meer van de voorkenniseconomie dan de kenniseconomie) verplaatste het hoofdkwartier van Philips van Eindhoven naar Amsterdam, een duidelijke beweging weg van de techniek, richting geld.

De Shell-accountant die Exploratie vertelt dat ze de targets moet halen, maar ondertussen technici ontslaat, doet beangstigend veel denken aan de Lissabon-doelstelling. Dat is de afspraak die EU-regeringsleiders hebben gemaakt om van de EU over vijf jaar de meest concurrerende economie van de wereld te maken. De EUregeringen stellen extreme doelen, maar bezuinigen al decennialang op onderwijs en wetenschap. Is er enige reden om te denken dat die doelstelling nu wel gehaald wordt?
============================================
25 juni 2004

Pretentiequotient

Mijn column van de vorige week heeft uitzonderlijk veel reacties opgeleverd. In die column wond ik me op over de pretenties van het Utrechtse University College, en de Middelburgse Roosevelt Academy, en met name van de oprichter van beide, Hans Adriaansens. In een NRC-interview vertelt Adriaansens trots dat hij hoogstpersoonlijk de studenten selecteert, en hij geeft af op de gewone universiteiten die hun onderwijs zouden moeten ‘fatsoeneren’. De meest schrijnende passage is deze: ‘Een ideale kandidaat, zegt Adriaansens als de jongen de kamer heeft verlaten. Hij gaat filmavonden organiseren, en kookt graag voor anderen. In de branding van Vlissingen kun je golfsurfen, heeft hij gehoord. Een jongen die gek is op economie, goed is in wiskunde, en zich verheugt op Spaans als tweede vreemde taal. Zo iemand wil Adriaansens graag hebben op de Roosevelt Academy. Kandidaat nummer twee: zijn interesse wijst slechts een kant op. Op de vraag waarom anderen het leuk zouden moeten vinden als hij op de campus komt wonen, blijft het pijnlijk stil. ‘Geen vonk’, zegt Adriaansens na afloop, ‘gewoon een saaie jongen’. Ongeschikt wegens gebrek aan academische breedte. Iemand die beter op zijn plaats is op de Universiteit Wageningen, wat Adriaansens hem dan ook aanraadt.’

Het beeld dat zo’n jongeman helemaal naar Middelburg komt en wordt afgeserveerd als ‘saaie jongen’! De suggestie dat selectie op kwaliteit iets te maken zou hebben met dit ballerige hospiteergedrag! Er zijn kasten literatuur waarin te lezen is dat het moeilijk is om iemands motivatie uit een uitgebreide psychologische test op te maken, en dan meent een mijnheer dat hij dat alleen afkan!

Bovenop die ergernis komt dat ik vrees dat de politiek hiervan onder de indruk is. De tijd is rijp voor selectie en eliteopleidingen, en er zijn mensen die deze tijdgeest willen kapen voor hun eigen winkel. Terwijl het omgekeerde het geval zou moeten zijn: onze samenleving heeft geen tekort aan opleidingen in de breedte: vrijetijdswetenschappen, communicatiekunde, en Liberal Art Colleges. Nee, behoefte is er aan natuurkundigen, en chemici, en biologen, en Delftse ingenieurs: vakmensen! Excellentie bestaat juist uit even een paar jaar wat minder koken en surfen, en je concentreren op een vak!

Als mensen toch een brede opleiding wensen is dat prima, al denk ik niet dat betavakken zich hiervoor lenen. Wat Adriaansens doet, is de indruk wekken dat dit de intellectuele elite is, de echt interessante mensen, in tegenstelling tot de saaie dropneuzen en vakidioten die hij met een superieur gebaar verwijst naar de universiteiten. Daar word ik giftig van, en ik neem het op voor de saaie jongen.

Ik zat op een punt fout. Het University College (UC) heeft een collegegeld dat even hoog is als de echte universiteiten (1450 euro). Er zijn wel bijkomende kosten die voortkomen uit het verplicht intern wonen (7000 euro per jaar), maar er bestaan geen objectieve gegevens waaruit ik mag concluderen dat het rijkeluiskinderen zijn. Bij deze dus die kwalificatie met excuus teruggenomen! (Een en ander betekent wel dat deze scholen met hun schimmige toelatingscriteria gewoon betaald worden door de overheid, dus ook uit de belasting van ouders van saaie jongens. Op welke manier is die boven beschreven selectie trouwens legaal?) Het blijft mijn waarneming (en die van naaste collega’s) dat de studenten van het UC minder weten dan die van de universiteiten, en ook minder geinteresseerd zijn om zich gespecialiseerde kennis en vaardigheden eigen te maken. En wat betreft mijn indruk dat het gemiddelde pretentiequotient hoog is: oordeel op basis van deze letterlijke citaten uit brieven van deze week. ‘Hij zou ook de hand in eigen boezem kunnen steken als hij niet voldoende motivatie uit studenten heeft weten te halen. UC-studenten zijn immers gewend les te krijgen van gemotiveerde topdocenten uit het binnenen buitenland (University College Student Association).’

‘Misschien is Plasterk dan ook meer op zijn plaats als docent aan een HBO-opleiding laboratorium-onderzoek. Als hij het niet erg vindt gaan wij dan graag verder met in praktijk brengen van ware universitaire kwaliteiten die ons op een uitstekende wijze op UC zijn aangeleerd.’

‘Ik denk dat de heer Plasterk zijn labjas eens moet uitdoen en eens moet gaan kijken wat de wereld nog meer te bieden heeft.’

‘Plasterk varieerd kundig tussen feitelijke onjuistheden en grove beledigingen. (Research Master Literary Studies).’

En tenslotte een docent: ‘Ik werk dagelijks met deze studenten: er zijn zeker arrogante balletjes te vinden die aan uw beeld voldoen. Daar tegenover staan vele, vele studenten die juist zeer gemotiveerd en getalenteerd zijn.’

Laten we het daarop houden. Ik wens de studenten al het goede met hun opleiding; wat alleen niet mag gebeuren is dat deze scholen aangeprezen worden als universitair toponderwijs, als rolmodel voor echte universiteiten die ‘gefatsoeneerd’ moeten worden, of als voorbeeld van goede selectie van studenten.
============================================
18 juni 2004

Creche voor rijkeluiskinderen

Mark Rutte doet er goed aan om de lijn van Annette Nijs grotendeels door te trekken. Nijs zette vraagtekens bij de outputsturing in het onderwijs die haar voorgangers hadden ingevoerd. Als je hbo-instellingen bekostigt op basis van aantallen studenten, dan moet je niet verbaasd zijn dat je perverse prikkels aanbrengt bij de studentenregistratie, als je studies bekostigt op aantallen afgestudeerden gaan de normen omlaag. Nijs wilde excellent onderwijs stimuleren. Prima.

Maar wel met deze kanttekening. Ik citeer een recent artikel in NRC/Handelsblad over het Utrechtse University College, en de naar hetzelfde model opgerichte Middelburgse Roosevelt Academy. De oprichter van beide is Hans Adriaansens; kennelijk is men van plan ook nog elders dergelijke colleges te starten.

‘Selectie van studenten is omstreden, maar wordt binnenkort wettelijk mogelijk. Op de nieuwe universiteit van Middelburg wordt er al volop mee gewerkt.

(. . .) Een ideale kandidaat, zegt Adriaansens als de jongen de kamer heeft verlaten. Hij gaat filmavonden organiseren, en kookt graag voor anderen. In de brandingvan Vlissingen kun je golfsurfen, heeft hij gehoord. Een jongen die gek is op economie, goed is in wiskunde, en zich verheugt op Spaans als tweede vreemde taal. Zo iemand wil Adriaansens graag hebben op de Roosevelt Academy. Kandidaat nummer twee: zijn interesse wijst slechts een kant op. Op de vraag waarom anderen het leuk zouden moeten vinden als hij op de campus komt wonen, blijft het pijnlijk stil. ‘Geen vonk’, zegt Adriaansens na afloop, ‘gewoon een saaie jongen’. Ongeschikt wegens gebrek aan academische breedte. Iemand die beter op zijn plaats is op de Universiteit Wageningen, wat Adriaansens hem dan ook aanraadt. (. . .) Het undergraduate onderwijs in Nederland, de bachelorfase, moet gefatsoeneerd worden, dat is het grootste probleem. (. . ) Het University College is een troetelkindje van staatssecretaris Nijs.’

Hier dreigt een vreselijk misverstand, en voordat Mark Rutte dit troetelkindje overneemt uit het overdrachtsdossier van Nijs wil ik tegengas geven. De discussie over toelating aan de poort en het geven van toponderwijs heeft niets te maken met dit soort instellingen. Ik kan op basis van vijf jaar ervaring het Utrechtse University College redelijk vergelijken met de universiteiten (waarvan ik vooral Utrecht goed ken, maar ook Amsterdam, Leiden en Wageningen). Ik geef met mijn medewerkers les aan studenten van zowel de ene als de andere instelling; dit zijn de ervaringen.

De studenten van het University College weten minder, werken gemiddeld minder hard en zijn over het algemeen minder geinteresseerd dan studenten van elders. Ik zou er niet over piekeren mijn eigen kinderen er heen te sturen. Het is een dure creche voor rijkeluiskinderen. Als je in een echt vak iets wilt leren, moet je naar een echte universiteit.

Ik krijg in mijn instituut cursisten van het University College die veel meer collegegeld hebben betaald dan gewone studenten, maar die niet de vaardigheden hebben die een echte bioloog of chemicus op het eerstejaars practicum leert (hoe pak je een pipet beet?). Wel worden ze bij ons op cursus gestuurd, dat geeft aan dat er geen sprake is van een zeer doordacht curriculum. Ze doen maar wat. Wetenschap als bezigheidstherapie.

Het heeft pas zin om ontwikkelingsbiologie te leren als je de moleculaire biologie kent. Je moet weten wat een fosfodiesterband is, en een nucleofiele aanval. Dat is allemaal eerstejaars biochemie. Die kun je pas snappen als je organische chemie hebt gehad, zodat je weet wat een ribose is, en een waterstofbrug. Je hebt twee jaar colleges nodig, en stevig blokken, voordat je kunt beginnen te snappen wat wij in ons laboratorium doen. Dat zou je allemaal saai kunnen vinden (gelukkig zijn er veel studenten die het schitterend vinden). Je moet ook technieken leren: meten, statistiek, microscopie, electroforese, kortom allerlei ambachtelijkheid.Een echte universiteit neemt het hele eerste jaar ongeveer elke middag voor dergelijke practica, en het tweede jaar voor vervolgpractica.

Daar hebben de jongens en meisjes van het University College helemaal geen zin in, die moeten surfen en Spaans leren. Bovendien heeft hun ‘University’ helemaal de faciliteiten niet om dat allemaal aan te leren. En uiteindelijk willen ze dat ook niet, dan ben je saai: ze willen de breedte. Dat is gezellig, maar dan is het geen wetenschappelijke opleiding. Het is een soort LOI, een fulltime Teleac. De wetenschap als Disneyland, het laboratorium als pretpark.

Instituten zoals het Utrechtse College en de Middelburgse Academy zijn geen universiteiten. Ik weet niet precies voor welk beroep ze opleiden (praatjesmaker en handelaar met voorkennis). In ernst: het zal voor sommige mensen een interessante verlenging van hun middelbare schooltijd opleveren voordat ze het aandurven een echt vak te kiezen. Maar serieuze universiteiten verdienen het niet dat hen door Adriaansens verteld wordt dat ze zich moeten ‘fatsoeneren’ naar dit voorbeeld.
============================================
2 april 2004

Cambridge aan de Lek

Het is goed dat politiek Den Haag het taboe heeft opgegeven op topkwaliteit bij universiteiten. Je moet alleen je hart vasthouden voor wat dat gaat betekenen. Het gevaar is dat, waar de politiek decennialang heeft geprobeerd om elke spontane aggregatie van kwaliteit glad te strijken, er nu soepeltjes zou worden aangewezen welke instellingen voortaan het Harvard aan de Waal worden. Daarmee zouden we echt van de regen in de drup raken.

Laten we eerst kijken naar de eerste taak van universiteiten, onderwijs, en dan naar de taak die daarmee vervlochten is: onderzoek. Twee taboes worden doorbroken: selecteren van studenten aan de poort en het heffen van hoger collegegeld. Daardoor zou het mogelijk moeten worden om naast gewone centra ook centra van toponderwijs te creeren. Maar was het maar zo simpel.

Ten eerste horen we voortdurend dat de toestroom van studenten vooral stagneert in bepaalde sectoren, zoals de betavakken. Dat zijn tegelijk ook de vakken waar de slimste scholieren zich toe aangetrokken voelen,en de vakken waar de aspirant-topuniversiteiten zich graag op laten voorstaan. Maar is men van plan de collegegelden voor wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie te verhogen, immers het zijn topvakken, of juist te verlagen, immers men wil studenten trekken?

Het omgekeerde geldt voor sommige andere vakken. Laat ik me voorzichtig uitdrukken want voor je het weet ben je een arrogante beta, maar in mijn herinnering waren het niet altijd de meest spectaculaire hoogvliegers die zich inschreven voor een studie in de rechten. Toch zijn het studies als rechten, vrijetijdskunde en massacommunicatie (‘bloemschikken en tennissen’, zoals mijn Utrechtse collega Theoretische Natuurkunde ze laatst aanduidde) waar zich de grootste aantallen studenten voor opgeven.

Maar wat heeft het nu voor nut om voor toelating tot de rechtenstudie te eisen dat je minstens een zeven op je eindexamen moet hebben? Wat moeten mensen met een zes anders gaan doen? Iemand moet toch notaris worden? Moeten de hakken-over-desloters zich inschrijven voor scheikunde?

Voor het onderzoek ligt het nog ingewikkelder. Je zag de afgelopen week dat de Universiteit Leiden precies op het politiek juiste moment verklaarde te willen selecteren aan de poort, want men wilde de beste studenten. Dat is een duidelijke sollicitatie naar een keurmerk van Top Universiteit. Daarmee is gei¨llustreerd dat Leiden dicht bij Den Haag ligt, en goed aanvoelt wanneer men een punt kan scoren. Maar tussen willen en zijn is een groot verschil. Het gaat om het niveau van de docenten; in de vakken die ik kan overzien, de beta-en biomedische vakken, is het niet zo dat Leiden wetenschappelijk boven de rest uitsteekt. Om die indruk te toetsen heb ik voor deze column twee simpele indicatoren voor excellent onderzoek geturfd: aantallen hoogleraren die lid zijn van de KNAW (daar zitten als het goed is de 110 beste betaonderzoekers van het land in), en aantal betawinnaars van de Spinoza-prijs. Dan ziet het bovenste deel van de lijst er zo uit: Utrecht (24 KNAW, 6 Spinoza), Leiden (16 en 4), UvA (13 en 3), Delft (10 en 2), Rotterdam (8 en 2), Groningen (7 en 2) en VU (7 en 1), Wageningen (6 en 0) en Nijmegen (6 en 1), Eindhoven (5 en 2).

Voordat ik nu Leiden op mijn nek krijg: ik geloof direct dat het er allemaal best goed is, ik denk alleen dat je moet voorkomen dat slimme universitaire bestuurders hun lijntjes naar de politiek gebruiken om hun universiteit als het Oxford van de lage landen te laten aanmerken. Dan kom je in een soort plan-economie terecht, en is de schade niet te overzien.

De enige weg om centra van hoge kwaliteit tot stand te laten komen is de spontane aggregatie die altijd optreedt zoveel mogelijk te steunen. Ambitieuze jonge onderzoekers laten hun vestigingsplaats primair bepalen door de vraag waar andere excellente onderzoekers zitten. Dus: subsidieer wetenschap op basis van individuele kwaliteit, en maak wetenschappers op jonge leeftijd onafhankelijk, zodat ze hun eigen plannen kunnen maken en hun eigen universiteit kunnen kiezen. Dan zal wel blijken of de beste fysica en biologie zich concentreert in Leiden (zoals in de tijd van Lorentz en Kamerlingh Onnes), of in Amsterdam of Groningen. Dat zal per vak verschillen (zoals het betaonderzoek in Cambridge sterker is dan in Oxford, waar de alfavakken sterk zijn).

Decennia heeft het beleid er alles aan gedaan om alles gelijk te spreiden. Elke spontane clustering werd tegengewerkt, op ideologische gronden maar vaak ook met het argument dat er regionale spreiding moest zijn, en daarbovenop kwam altijd de onaantastbaarheid van het bijzonder onderwijs (VU, Nijmegen en Tilburg). Laat de invisible hand van de eigen keuze van studenten en docenten hun werk doen, en laat Den Haag nooit bepalen waar het Hollandse Cambridge komt!
============================================
30 januari 2004

Signaal en ruis

In de wetenschap heb je voortdurend taak om uit losse waarnemingen algemene waarheden af te leiden. Wat is signaal, en wat is ruis? Is de wetmatigheid die je opvalt ook echt de onderliggende verklaring? In het laboratorium kun je een experiment herhalen, in de politiek moet je het doen met eenmalige gebeurtenissen.

Toch wil juist de politiek incidenten duiden in de ideologische trend van de dag. Er zijn de laatste jaren in deze windstreken enkele incidenten geweest met vuurwapenmoorden op scholen: in Erfurt schoot op een wit gymnasium een leerling zestien mensen dood, en een leerling van een zwart Haags vmbo schoot zijn leraar dood. Op een Amsterdamse school steekt een dove ex-leerling zijn voormalige leraar bijna dood. Losse waarnemingen. Wat concludeer je?

Dit wordt niet een betoog met als strekking dat de Turkse achtergrond van Murat D. er niet toe doet. En ook niet dat het schietincident niets zegt over vmbo-scholen. Het is een poging nog een paar andere patronen te herkennen.

Je kunt je bijvoorbeeld afvragen:als Murat D. op een fatsoenlijke moslimschool had gezeten, was deze moord dan ook gebeurd? Er zijn er die uit de Turkse achtergrond van deze moordenaar via de een of andere redenering uitkomen op het verder wegpesten van moslimscholen, maar waar schuilt de logica? Alle analyses geven aan dat het probleem bij deze groep leerlingen nu juist is dat ze de kloof tussen de strenge cultuur thuis en de softe cultuur op school niet snappen. Bovendien slaagt de school er slechts met moeite in de ouders te bereiken. Een nette, liberale maar toch strenge, volledig Nederlandstalige, niet al te grote moslimschool kan dan veel bereiken. Ik pleit er niet voor om die op te richten, maar het verbieden is op basis van deze gebeurtenis niet logisch.

Nog een poging een patroon te zien: de zorgwekkende situatie in het vmbo is de schuld van Jo Ritzen en zijn opvolgers. Wat was het voor idioterie om de mavo te fuseren met het lagere beroepsonderwijs, daar dan 60 procent van alle Nederlandse leerlingen naar toe te sturen, en het tot afvoerputje van het onderwijs te bestempelen? En welk genie heeft bedachtom daar de kinderen van het speciale onderwijs, het voormalige lom-onderwijs, nog eens doorheen te klutsen onder het motto ‘Samen naar school’? Die kinderen voelen dat ze minder kunnen dan hun klasgenoten, en ze missen de beschutting en de extra begeleiding die ze nodig hebben. Natuurlijk zijn de scholen destijds toegerust met wat extra geld om deze probleemkinderen te begeleiden, maar dat is er via ‘efficiency-kortingen’ al lang weer af.

Nog een patroon. Wat de incidentengemeenschappelijk hebben, en wat ook elders in de samenleving herkenbaar is, is de toegenomen gedachte dat een mens er goed aan doet om zelf zijn recht te halen. Als het je niet aanstaat wat de instanties doen, dan dring je binnen, desnoods met geweld, desnoods tegen de zin van de bewaking of tegen de regels van de organisatie die het betreft, en dan krijg je alsnog je zin. Pieter Storms met zijn programma Breekijzer is een mooi voorbeeld.

De normvervaging die uitgaat van deze non-fictie tv-programma’s is veel groter dan die van een geweldsfilm. Ten eerste snapt iedere kijker het verschil tussen tomatenketchup en echt bloed. En bovendien loont in een film het geweld uiteindelijk meestal niet. Maar de mevrouw die haar vergunning of uitkering niet had gekregen, en deze na een stevig SBS6-offensief voor de ogen van de camera wel krijgt omdat de gezagsdrager eieren voor zijn geld kiest, die laat zien dat verzet loont.

En dat geldt ook voor het uitschelden van mensen voor kut-Marokkanen. Het geldt voor ministers die rotschoppen zouden willen verkopen, en voor leden van de koninklijke familie die de werking van de rechterlijke macht frustreren door boetes voor anderen te betalen. Doe gewoon wat je wil, de bestuurders zijn nerds. Maak ze gek!

De vorige week stond in HP/de Tijd een portret van Rob Oudkerk. Een scene sprong er voor mij uit: de wethouder zou in zijn eerste weken demonstratief een tas met stukken, die voor hem voor het weekend was klaargemaakt, boven de prullenbak omgedraaid hebben met de mededeling dat hij dat echt niet ging zitten doen.

Moet je je eens afvragen hoeveel uren secretaressetijd het gekost heeft om die stukken weer te ordenen, en om te zorgen dat de stukken die parafen behoefden toch via een ander kanaal goed terecht kwamen, dat de essentiele informatie de wethouder toch zou bereiken!

Van alle patronen, de wraakzuchtige Turk, het verloederde vmbo, de verwende gymnasiumleerling, lijkt me dit misschien wel de meest relevante: het doorgeschoten besef dat je voor jezelf op moet komen omdat een ander het niet zal doen.
============================================
2 januari 2004

Kennisprovincie

Het enige waar in deze barre bezuinigingstijd nog een beetje geld voor is, is de kenniseconomie. Dat is een gelukkig gekozen woord, want het element ‘kennis’ sluit aan bij de sympathieke gedachte dat je moet investeren in de jeugd, het onderwijs, de toekomst, de wetenschap, en in het woord ‘economie’zit de impliciete belofte dat je dat geld toch weer snel terugverdient.

Inmiddels is er voor de besteding van dat geld een behoorlijke collectie Kennisplatforms en Innovatienetwerken uit de grond gestampt, waar naar goed Nederlands gebruik de diverse groepen in vertegenwoordigd zijn die ervoor moeten zorgen dat ook hun achterban iets uit de pot krijgt: het hbo, de regio’s, het Middenen Kleinbedrijf, de Technische Hogescholen. De economie van de vergadercentra en de horeca vaart er voorlopig wel bij.

Ik zat laatst bij zo’n overlegje met een fijn diner. Eerst werd er met algemene instemming geconstateerd dat men het bijvoorbeeld in de stad Chicago zo veel beter deed dan in Nederland. Toen sprak een aanwezige politicus er schande van dat de Nederlandse universiteiten zo weinig antwoordgaven als hun gevraagd werd wat zij aan de economie van ons land kunnen bijdragen; waarom, was de vraag, werken Nederlandse onderzoekers niet beter samen in het belang van Nederland?

Het gekke is dat niemand serieus denkt dat de wetenschappers in Chicago rond de tafel zitten om te denken: hoe kunnen we het belang van Chicago dienen? En juist omdat ze dat niet doen, zijn ze succesvol. Dat is inderdaad een paradox.

Een onderzoeker in Chicago, of in Nederland, die denkt: ik wil mijn regio versterken, die zal nooit iets belangrijks doen. Een onderzoeker hoort te denken: ik wil de ziekte van Alzheimer begrijpen, of ik wil kanker genezen, of ik wil weten hoe de hersens werken. Die hoort samen te werken niet met de mensen die door platforms of ambtelijke projectgroepen zijn uitgeselecteerd, maar met de beste mensen in zijn of haar vakgebied, waar dan ook ter wereld.

Wat is dat welbeschouwd eigenlijk voor flutambitie om Nederland tot kennisland te willen maken? Zolang je dat als doel hebt, zal het niet lukken. Zolang je doel is om Eredivisie te spelen zal je als ADO-Den Haag in de degradatiezone blijven.

De echte wetenschap is internationaal. Bij sommige vakgebieden kun je nog verdedigen dat er lokale successen nagestreefd worden: de manier waarop ze in New York criminele jeugd aanpakken hoeft nog niet de beste te zijn in Amsterdam-West, en dus kun je in de criminologie nog wel specifiek Hollands onderzoek doen. Maar de vraag hoe kanker ontstaat, kent geen lokale antwoorden. Je bent of de eerste in de werelddie iets ontdekt, of je vist achter het net: wat men in New York ontdekt, is een week later in de hele wereld bekend. Een onderzoeker die voortdurend achter de muziek aan loopt, is eigenlijk een sneue figuur.

Dus hoe kun je in dat internationale veld lokaal beleid voeren? Inderdaad is Amerika het voorbeeld van succes: met 5 procent van de wereldbevolking levert het land in de buurt van tweederde van de grote wetenschappelijke ontdekkingen. Dus een eerste bestuurlijk doel zou moeten zijn om een vergelijkbaar succesvolle Europese wetenschap op te zetten. Niet tegen Amerika, maar juist door te leren van wat daar goed gaat: niet regionaal denken, kiezen voor kwaliteit, jonge mensen zelf de ruimte en de financien geven om op een door hen te kiezen plek iets moois te doen (in plaats van top-down samenwerkingprogramma’s te selecteren), en vooral niet voortdurend proberen wetenschappelijke financiering te verbinden met economische activiteit. En zo min mogelijk bureaucratie. Kortom precies het omgekeerd van het wetenschapsbeleid dat de Europese Unie voert.

(Terzijde: terwijl in Nederland de kennisplatforms hun vorkjes prikken, heeft de organisatie voor medisch onderzoek in ons land (NWO-MW) besloten komend jaar geen nieuwe programma’s te starten, omdat er geen geld is.

Van alle Nederlandse financieringsvormen die ik ken, stond deze het dichtst bij de criteria die ik net noemde (kwaliteit, bottomup initiatieven), direct ontleend aan de zeer succesvolle National Institute of Health-financiering in de VS. En die financiering staat in 2004 dus droog.) De belangrijkste agenda voor het wetenschapsbeleid zou moeten zijn om in de EU een radicaal einde te maken aan de huidige manier van financieren van wetenschap. Die heeft nog steeds als eerste doel om te voorkomen dat de Derde Wereldoorlog uitbreekt (dus er moeten meerdere EU-landen samenwerken in elk project), en als tweede doel om de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal economisch te steunen. Vervang dat door een helder systeem gebaseerd op uitsluitend wetenschappelijke kwaliteit; verzin dat systeem niet, maar kopieer het van elders. Dat is het enige recept voor het versterken van de Europese wetenschap. En als dat lukt, dan volgt de economie gegarandeerd.
============================================
21 februari 2003

Een grote kashba

Deze week lekte een voorstel uit van topambtenaren die dramatisch willen bezuinigen op het hoger onderwijs. De dag hiervoor was juist een actieplan gepresenteerd waarin de universiteiten, de werkgevers, en de organisaties voor wetenschappelijk onderzoek (NWO en KNAW) bepleitten dat er meer geld voor de wetenschap moest komen, immers: ‘Nederland is Kennisland’.

Dat laatste spreekt mij meer aan dan het eerste. Elke keer dat er bezuinigd moet worden, wordt direct naar de universiteiten gekeken. Hoe kan dat? Waarom staat de wetenschap er zo slecht op bij politiek Den Haag?

Allereerst is er geen politieke stroming (anders dan het stroompje van D66) die zich om de universiteiten bekommert. Voor links Nederland is de universiteit het voorland voor de beter betaalden, en dus kennelijk geen prioriteit. Voor rechts Nederland is de universiteit de plek voor linkse intellectuelen: hun club dus niet. Kortom, de wetenschap is politiek vrijwel zonder patronage.

Je proeft bij Haagse politici minder warmte voor wetenschap dan bij politici van andere landen. Ik kan een paar redenen verzinnen voor deze Hollandse houding. Allereerst is het waar dat Nederland zichzelf als handelsland ziet. Schiphol Mainport, Rotterdamse haven: daar verdienen we het. Voor het gemak wordt eraan voorbij gegaan dat ons land een economie heeft die altijd is gedreven door wetenschappelijke innovatie, denk aan Philips, Unilever, Gist Brocades, Organon. Maar de politiek ziet ons spulletjes invoeren, nieuw cellofaantje eromheen, en doorverschepen naar het Ruhrgebied.

Een tweede factor is de omvang van ons land. De bijdrage van Nederland aan de wetenschap in de wereld is ongeveer 2 procent. Dat is niet veel. Je kunt je voorstellen dat in de schedels van beleidsmakers het idee zwerft dat als dat 1 procent in plaats van 2 procent wordt, de wereld er niet langzamer van zal gaan draaien.

Als de VS de bijdrage aan het medisch onderzoek halveert dan is dat een reusachtige slag voor dat vakgebied, als wij het doen dan merk je dat niet. Het is psychologisch begrijpelijk, maar op de lange termijn is het glashelder dat je zo niet kunt redeneren. Je kunt als parasiet afwachten wat andere landen uit hun dure onderzoek laten komen, maar dan mis je op den duur al het opgeleide personeel, en het innovatieve bedrijfsleven. Zonder cultuur van kennis en excellent onderzoek wordt Nederland een grote kashba.

Een derde factor zoek ik graag bij onze eigen beroepsgroep. Ik geloof dat de indruk in Den Haag over wetenschappers niet gunstig is: ze zijn arrogant, kunnen niet uitleggen waar ze mee bezig zijn, en maken onderling ruzie. Dat image heeft er misschien ook mee te maken dat de huidige generatie beleidsmakers zelf naar de universiteit ging in de tijd van het universitaire marxisme, toen er inderdaad wel rare dingen gebeurden, terwijl ze bovendien vaak een vak studeerden in de sector waar de gekte het grootst was. Dat image, daar kunnen we best wat aan doen.

Hoe het niet moet, werd onlangs getoond in de jaarrede die de rector van de Universiteit van Amsterdam gaf, en waar in de Volkskrant verslag van werd gedaan. Onder de titel ‘Publieke Intellectuelen’ beklaagde professor Paul van der Heijden zich over hoogleraren die zich buiten hun vak begaven: dat zou niet mogen gebeuren. Dat is oneindig geneuzel. Heeft men bij de UvA niets anders om zich druk over te maken? Stuur, ook bij de UvA, hoogleraren er juist op uit om de interactie met de samenleving aan te gaan, en zeur niet over grenzen van vakgebieden! Die interactie hoeft helemaal niet ten koste te gaan van de eigen wetenschappelijke activiteit, integendeel. Het hoort een integraal deel van de taak van wetenschappelijk onderzoekers te zijn om de wetenschap in brede kring te presenteren (en als sommigen daarbij een bredere bedding vinden dan is dat alleen maar goed).

Tenslotte: de topambtenaren stellen voor om studenten meer zelf aan hun studie te laten betalen: dan lenen ze maar wat, ze profiteren immers zelf van hun opleiding! Dat is op microniveau wellicht juist. Maar macro is het natuurlijk zo dat je door iets veel duurder te maken de vraag doet afnemen. Minder studenten, terwijl we, zeker in de betasector, er al te weinig hebben. De universiteiten worden per student betaald, dus die moeten bezuinigen als de studentenaantallen teruglopen. De lasten lopen door, ook als de collegezalen half vol zitten, dus het gaat af van het onderzoek.

Als je de wetenschappelijk opgeleiden, met de betere salarissen, wilt laten betalen voor de genoten opleiding, dan is het effectiever om een hogere schijf in de inkomensbelasting in te voeren. Die was er trouwens. Het zou ook helpen als in andere sectoren (bijvoorbeeld bij de aanleg van de Betuwelijn of de aanschaf van de JSF) eens iets kritischer naar de uitgaven gekeken werd.
============================================
27 december 2002

Land van handige donders

Er is altijd een zeker sociaal voorsorteren zichtbaar geweest over de verschillende universitaire studies. Rechten was populair bij kinderen van gegoede huize, terwijl de exacte vakken bevolkt werden door kinderen uit niet-academische milieus. Die laatste categorie had van thuis misschien geen geld of verfijnde tafelmanieren meegekregen, maar wel een goed stel hersens en een behoorlijke werkhouding. Die heb je ook allebei nodig om een exacte studie tot een goed einde te brengen. Van rechtenstudenten/corpsleden in Leiden herinner ik me de grap, als een natuurkundestudent tijdig het cafe verliet om een tentamen te leren: ‘Ga maar hard studeren, dan kun je later hard voor ons werken’.

Inmiddels hebben die daar geen trek meer in. Ook de sociale stijgers hebben inmiddels door dat je voor een kwart van de inspanning door rechten of bedrijfskunde heenfietst, waarna je snel een auto van de zaak kunt krijgen en anderen voor je kunt laten hollen. Je bent wel gek als je dan lange dagen in laboratoria gaat zwoegen, of moeilijke theorieen over atoombouw doorgronden. Er wordt steeds minder exact gekozen. Het bedrijfsleven klaagt. Bovendien: de mensen die wel exact gestudeerd hebben en na hun studie of promotie het bedrijfsleven ingaan, hebben na al dat zwoegen geen zin om nog veel langer met de moeizame materie te worstelen in een laboratorium, en proberen alsnog om met een vlotte avondcursus zo snel mogelijk het management in te komen. Langzamerhand ontstaat een behoorlijk maatschappelijk probleem.

De oorzaken zijn velerlei. Om te beginnen geven bedrijven het slechte voorbeeld. Vroeger was een lid van de Raad van Bestuur van Philips als vanzelfsprekend een natuurkundige, denk aan de wereldberoemde professor Casimir. De directeur van Gist Brocades was een microbioloog (Kluyver), die van Unilever een biochemicus, en ga zo maar door. Tegenwoordig worden bedrijven geleid door mensen die niet echt iets kunnen. Timmer, Pieper, dat soort. Ze kunnen mensen ontslaan, en persconferenties toespreken, maar met alleen ontslaan en toespreken bouw je geen nieuwe economische perspectieven. Ze hebben geen betrokkenheid bij, laat staan verstand van wat in hun terminologie heet: het primaire proces. En toch verdienen ze miljoenen, en zijn ze de bovenbazen. Dat helpt natuurlijk niet om jonge mensen de indruk te geven dat je een hele goede natuurkundige moet worden als je iets moois wilt bereiken in het leven.

Ook het middelbaar onderwijs speelt een rol. Vraag de Nobelprijswinnaars ’t Hooft of Veltman waar ze hun interesse voor hun vak vandaan hebben, en ze komen aan met een leraar natuurkunde op de HBS. Altijd was het de Harry Potter-leeftijd waarop jonge jongens en meisjes gegrepen raakten door de tovenarij van het heelal, de raadsels van het atoom, of de magie van de evolutie. Vroeger stonden er gepromoveerde ex-wetenschappers voor de klas. Tegenwoordig komen ze van de PABO. Ik zal niet ontkennen dat er kwaad is aangericht door leraren die vakidioten waren, zonder kennis van de jeugd, zonder didactische vaardigheden, en dat het in zekere zin vooruitgang was dat leraren van het HBO kwamen waar de vakmatigheid van het doceren voorop stond, en niet de inhoud van het vak.

Maar er zit ook een nadeel aan, en dat is dat je als leerling door het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs kunt rollen zonder ooit les gehad te hebben van iemand die de wetenschap van dichtbij kent. Je kunt op het VWO les krijgen van een docentencorps dat van de HAVO komt. De tijd dat het gymnasium en de HBS de voorportalen waren van de universiteit ligt ver achter ons.

Tenslotte wordt dit alles stevig bevestigd door vijfentwintig jaar bezuinigingen op het wetenschappelijk onderwijs, en wetenschappelijk onderzoek. Ingezet door Ruding en Lubbers, doorgezet onder Kok en Balkenende.

Als deze tendens doorzet dan kan Nederland binnenkort niets meer. De Leidse hoogleraar ethiek Heleen Dupuis, tevens lid van de Eerste Kamer voor de VVD, zei het onlangs zo in een interview in het vakblad voor biologen: ‘Het idee dat wij mee moeten doen met Amerika op het gebied van genomics. Waarom? Wat is er nu erg als wij het wat minder doen?’.

Zo denken ze erover. Laat die andere landen maar hard werken, dan kunnen ze later producten voor ons maken. We hoeven toch niet zelf iets te ontdekken? We importeren het wel als het werkt. Waarom zouden wij geld besteden om de strijd tegen kanker te voeren? Waarom zouden wij nieuwe computertechnologie ontwikkelen? Waarom zouden wij de landbouw verbeteren? We voeren het wel in via Holland Mainport, we verpakken het en voeren het door naar het Ruhrgebied.

Nederland is op weg een land van half-opgeleiden te worden, praatjesmakers, en handige donders. Is die tendens nog te keren?
============================================
20 september 2002

Universiteit op klompen

De Miljoenennota belooft weinig goeds voor de universiteiten, maar er is een universiteit waar men dit anders ziet. Vorige week zei de voorzitter van het College van Bestuur van Wageningen dat hij geen sympathie had voor klachten van de universiteiten dat ze financieel zo gekort worden: ‘Universiteiten moeten niet klagen maar de blik verruimen’.

Nog nooit waren de Nederlandse universiteiten zo eensgezind in hun klachten over het regeringsbeleid. Dat is vooral opvallend omdat onder de klagenden een aantal prominente leden zijn van de partijen die nu de regering vormen. Neem bijvoorbeeld CDA-voorvrouw Yvonne van Rooy, die over het beleid van de regering Balkenende onder meer zei: ‘De ondergrens is niet bereikt, daar zijn we al lang doorheen gezakt’. En de Utrechtse voorzitter Jan Veldhuis, ook prominent CDA-lid, kenschetste het beleid van zijn partijgenoten Balkenende en Van der Hoeven als ‘misleidend en beledigend’. Amsterdam zei: ‘onbegrijpelijk’, en Twente zei: ‘navrant’.

Die felle reacties zijn niet verwonderlijk. De zittende coalitie is aan de macht gekomen door de vorige regering te verwijten dat ze een puinhoop had gemaakt van onderwijs en openbare orde, en vervolgens kiest ze ervoor om het beetje geld dat er is te bestemmen voor huiseigenaren (verlaging OZB) en die automobilisten die de meeste kilometers maken. Op onderwijs wordt bezuinigd, en de minister van Onderwijs Maria van der Hoeven adds insult to injury door te zeggen dat de universiteiten die bezuinigingen zouden kunnen realiseren door wat minder bureaucratisch te zijn. Wie zich verdiept in de kostenstructuur van de universiteiten weet dat zulke bezuinigingen alleen gehaald kunnen worden door te korten op onderwijs en op onderzoek. Dat kan, maar doe niet alsof het geen schade zou opleveren.

En dan komt er een boer uit Wageningen en die zegt dat de universiteiten niet moeten zeuren. Zij moeten doen zoals Wageningen, zegt prof. Aalt Dijkhuizen: ‘Wij leveren kwaliteit, en zijn bereid verantwoording af te leggen over de maatschappelijke relevantie van ons werk’.

Het is pas enige jaren geleden dat de Landbouwhogeschool Wageningen zich universiteit mocht gaan noemen. Dat was voor hen plezierig, want ze hebben leerlingen die zich graag student noemen, en docenten die liever professor heten, en ze willen in september liever niet het schooljaar openen maar het Academisch Jaar. Afijn, het zij ze gegund. Strikt genomen is het natuurlijk geen universiteit, want dat woord verwijst naar de universitas, de algemene vorming, en je kunt in Wageningen voornamelijk landbouw en veeteelt leren. Je kunt er ook vakken studeren waar de Nederlandse boer niets aan heeft, zoals tropische landbouw (ontwikkelingshulp), en milieukunde (de studie van Volkert van der G.), maar geen talen, geen rechten, geen economie, geschiedenis, natuurkunde, sterrenkunde of geneeskunde. Het is daarmee in feite geen universiteit maar een hogeschool (en aspirant-studenten met academische interesse moeten daar bij hun keuze van universiteit wel rekening mee houden). Wetenschappelijk doen ze het in Wageningen overigens niet slecht; tussen grotendeels toegepast onderzoek zit hier en daar goed fundamenteel werk, en in mijn eigen instituut in Utrecht werken verschillende in Wageningen opgeleide biologen waar niets mis mee is. Kortom, Wageningen levert een nuttige bijdrage aan onderwijs en onderzoek. Veel geld heeft de Universiteit Wageningen niet nodig, want de studentenaantallen zijn er erg teruggelopen, en het onderzoek heeft men ondergebracht in allerlei instituten die grotendeels door de ‘gebruikers’ van de kennis wordt betaald (zaadveredelaars en veefokkers). Prima dus.

Maar dan is het wel wat onbehouwen dat deze hogere beroepsopleiding nu de echte universiteiten de les gaat lezen. Eerst hebben Amsterdam, Utrecht, en anderen het goed gevonden dat de Wageningers gingen meedraaien alsof het ook een universiteit was, en nu roept de nieuwkomer dat de rest maar moet draaien alsof het ook een hogeschool is. Dat kun je mooi roepen als je zelf voor de markt werkt, maar probeer eens drie minuten na te denken over de vraag waar ze in Leiden het Sanskriet dan moeten verkopen en in Utrecht de theoretische natuurkunde. Het is alsof je je achterneefje eens royaal te eten uitnodigt, die zet netjes zijn klompen bij de deur, maar na het eten is het tafelzilver weg. Misschien kunnen ze die Dijkuizen terug in zijn stal sturen.

Overigens zouden de boerse uitlatingen van de Wageningse voorzitter minder zorgelijk zijn als er niet een regering zat die ook zo denkt. De nieuwe staatsecretaris Anette Nijs (Shell) zei deze week over de nieuwe master-studie: ‘We moeten succesfactoren formuleren. Een van de criteria van een topmaster kan zijn: heeft het bedrijfsleven er wat aan? Als dat niet het geval is kun je misschien het bedrijfsleven inhoudelijk erbij betrekken.’
============================================
23 november 2001

DE WERELD IS VOL TOVER

INNENKORT komt Oliver Sacks naar ons land voor de presentatie van de vertaling van zijn laatste boek, Uncle Tungsten, of Oom Wolfraam. Ik lees het nu, omdat ik Sacks bij het John Adams Institute zal inleiden en interviewen. Het boek beschrijft de fascinatie die Sacks als jonge jongen had met de elementen, en vooral de metalen. Hij beschrijft mooi hoe hij onder de indruk was toen hij voor het eerst hoorde van het periodiek systeem der elementen; een simpele tabel die sterke voorspellingen deed over het gedrag van de stoffen waar de wereld uit bestaat.

Ik herkende dat goed; ik kan me van mijn eerste jaar scheikunde op school ook herinneren dat ik het heel spannend en ook wel stoer vond dat ik nu opeens zelf kon uitrekenen wat er zou gebeuren als je fluor met koper zou laten reageren. Sacks is later een prominent neuroloog geworden, maar de basis is gelegd toen hij als kleine jongen de wereld der metalen leerde kennen. Zijn leidsman was zijn oom, die vooral een zwak had voor het metaal wolfraam, en die hem de wereld van de elementen leerde kennen. Als je wetenschappelijk onderzoekers vraagt wanneer ze voor het eerst zijn gegrepen door de wetenschap, dan is dat bijna nooit tijdens de studie aan de universiteit. Meestal was het op de Harry Potter leeftijd, de periode van 10 tot 15 jaar.

Ik herinner me de boeken in de kast van mijn vader, met uitklapplaten met fraaie aquarellen van de dinosauriers. Een oud boek over paleontologie, over het ontstaan van de mens. Voor mij was de evolutie de eerste fascinatie. Voor een ander zal dat de oneindigheid van het heelal zijn, of het mysterie dat de ruimte gebogen kan zijn. Radiogolven, en sowieso elektriciteit, hebben iets magisch voor jonge kinderen. De drijvende continenten, met de fraaie illustratie dat de westkust van Afrika en de oostkust van Zuid-Amerika exact aan elkaar passen.

Er is een leeftijd dat de magie van de wereld ten volle tot kinderen door kan dringen. Daarvoor is het nodig dat ze er gevoelig voor zijn, en dat zal slechts gelden voor een minderheid. Daarvoor is het ook nodig dat die interesse wordt gevoed en begeleid. Omdat niet iedereen een Oom Wolfraam heeft (of zoals ik een vader die een natuurwetenschappelijke uitgeverij leidde en me zo af en toe meenam naar de laboratoria van de auteurs) is het onderwijs van groot belang.

De Utrechtse Nobelprijswinnaars Veltman en ’t Hooft verhaalden over de leraren Natuurkunde op hun HBS. Sowieso heeft Nederland een hele generatie top-fysici te danken aan de Hogere Burger School. Daar stonden voor de klas leraren die zelf gepromoveerde onderzoekers waren. Of in ieder geval hadden de leraren op een gymnasium of HBS de universiteit bezocht.

Tegenwoordig kan een leerling het gehele VWO doorlopen zonder ooit iemand ontmoet te hebben die zelf wetenschappelijk opgeleid is. Leraren komen van de lerarenopleiding. Daar leren ze veel over didactiek, en ze leren meer dan genoeg over hun vakken om de leerlingen enige straatlengtes voor te blijven, maar ze hebben nooit zelf de ervaring gehad een (zeer kleine) wetenschappelijke ontdekking te doen. Ze zijn in de magische wereld van de wetenschap als het erop aankomt toch Dreuzels.

Daar komt bij dat het een trend is geworden om de natuurwetenschap ‘op te leuken’. Niet meer de saaie verdeling in natuurkunde, scheikunde, wiskunde, biologie. En binnen die vakken niet meer klassieke mechanica, optica, elektriciteit. Nee, de vakken hebben nu fraaie namen als Wereldorientatie, en thema’s zijn het beschermen van het milieu, de energieproblematiek, gezondheid, en bij het behandelen van het menselijk oog worden biologie en optica geintegreerd besproken. Dat brengt de wetenschap veel dichter bij de belevingswereld van de jongeren, is het idee. Waarschijnlijk klopt dat. Maar het resultaat is wel dat de jongeren niet meer naar de berg van de wetenschap komen.

De aanmeldingen voor exacte studies lopen schrikbarend terug. Dat geldt vervolgens ook voor de keuze om als AIO aan een proefschrift te gaan werken, en om na de promotie als onderzoeker werk te zoeken. Bedrijven hebben er nu ook al last van. De trend is onmiskenbaar. De overheid vraagt zich af wat men moet doen om studenten en AIO’s te trekken: een leasebak van de universiteit? Iedereen een gratis laptop?

Het probleem ligt tien jaar eerder. We leven in een wereld vol tover. Een magische wereld, waar naast de werkelijkheid van alledag een verleden is van vier miljard jaar evolutie, een heelal vol andere sterrenstelsels, een wereld van atomen die niemand ooit zal zien, een DNA-code die ons maakt tot wie we zijn. Die toverwereld kan je leren betreden. Er zijn genoeg kinderen die er gevoelig voor zijn, maar ze zoeken hun Zweinstein, hun Oom Wolfraam.
=============================================
14 juli 2000

VRIJE VRIJDAGMIDDAG IS HET SLECHTSTE PLAN

MIJN eerste cijfer op de middelbare school was een 4. Het was voor Frans. We kregen van de heer Mahieu direct in de tweede les een schriftelijke overhoring over het eerste hoofdstuk van het leerboek Jetons le pont. Het was waar, hij had dat hoofdstuk als huiswerk opgegeven, maar ik had me niet gerealiseerd dat dat betekende dat we diezelfde middag, direct na schooltijd, hadden moeten blokken op het woordenlijstje dat onder aan de les stond.

De schok van de overgang van de lagere school naar de discipline van de middelbare school was nogal groot. Met mijn schoolcijfers voor Frans is het allemaal goedgekomen, dank u, maar feit is dat nog altijd de overgang van de basisschool naar de middelbare school een hele kluif is voor leerlingen.

De basisschool bestrijkt acht jaar van een kinderleven, ze komen er als vierjarige peutertjes in en komen eruit als middelbare scholieren. Het is dan ook goed dat er een zekere opbouw zit in de belasting in aantal uren, 880 voor de onderbouw en tenminste 1000 voor de bovenbouw.

Kennelijk speelt men op het ministerie van Onderwijs nu met het idee om voortaan alle schoolkinderen vrijdagmiddag vrij te geven; daarvoor zou de wet moeten worden aangepast om het mogelijk te maken dat de kinderen van de bovenbouw voortaan ook nog slechts 880 uren les krijgen. Dat is een onzalig idee.

Een reden is dat de aansluiting van de basisschool op de middelbare school nog moeilijker wordt als kinderen niet gewend zijn vijf dagen per week les te krijgen. Een andere reden is dat werkende ouders er een probleem bij zouden krijgen op de vrijdagmiddag.

De hele discussie over schooltijden is ingegeven door een tekort aan leerkrachten. Maar er is ook een tekort aan kinderopvang. Dus wanneer de scholen de poorten dicht gooien op vrijdagmiddag omdat er onvoldoende leerkrachten zijn, dan wentelen ze de problemen af op een andere sector, waar exact hetzelfde speelt. En dan hebben we het nog niet eens over het regeringsbeleid dat gericht is op arbeidsparticipatie van beide ouders. Natuurlijk zijn scholen er niet om de kinderen bezig te houden opdat de ouders kunnen gaan werken, maar de aanleiding voor het idee om de vrijdagmiddag vrij te geven ligt niet in inzichten dat dit goed zou zijn voor de kinderen; het ligt in arbeidsmarktproblemen, en dan is het heel legitiem hier het probleem van de beperkte kinderopvang tegenover te stellen.

De Algemene Vereniging van Schoolleiders ziet het plan van de vrije vrijdagmiddag wel zitten. Direct wordt door hen het argument genoemd dat dat eerlijker is! Eerlijker omdat de leerkrachten van de onderbouw op dit moment minder uren hoeven te maken dan die van de bovenbouw, en dat trek je dan mooi gelijk. Dat is dus typisch een argument vanuit het belang van de docenten, niet de leerlingen. Dat maakt de argumentatie vanuit organisaties van leerkrachten sowieso nogal zwak.

Zij verpakken hun wensen, zoals zo vaak, in onderwijskundige termen, maar de dames en heren willen gewoon de school dicht gooien op vrijdagmiddag, en een lang weekend hebben. Ze zijn desnoods bereid daarvoor het wettelijke minimum aan uren onderwijs waar leerlingen recht op hebben ter discussie te stellen. Je zult zien dat binnen de kortste tijd de vrije vrijdagmiddag dan ook wordt ingevoerd op scholen waar helemaal geen tekort aan leerkrachten bestond.

Dat vind ik het grootste bezwaar van het plan voor een vrije vrijdagmiddag: de hele discussie is geboren uit nood, uit krapte op de arbeidsmarkt, die hopelijk conjunctureel zal zijn. Elke noodoplossing is goed, omdat die tijdelijk is, maar als de basisscholen een keer de vrijdagmiddagen dicht zijn gegaan, dan zal dat nooit meer teruggedraaid worden. De onderwijsbonden zijn sterk genoeg om het verworven recht van een weekend van tweeeneenhalve dag nooit meer los te laten. Dan heeft het tijdelijke probleem van de arbeidsmarkt geleid tot een onherroepelijke verkorting van de schoolweek, waarvan al bij de invoering duidelijk was dat die niet in het belang van de kinderen tot stand werd gebracht. Van alle genoemde oplossingen is de vrije vrijdagmiddag daarom de slechtste.

Er is overigens een voor de hand liggende maatregel: er is jaren lang, in verband met de werkloosheid, loon ingeleverd voor vrije tijd. De werkweek werd collectief verkort om plaats te maken voor het leger van werkzoekenden. Dat kun je toch weer terugdraaien, nu de noodzaak er niet meer is? Waarom zou je personeel dat bereid is iets meer uren te maken, en dan ook meer te verdienen, dat recht collectief ontzeggen? Schaf de verplichte atv af, want dan hoeft er minder beknibbeld te worden op het geboden onderwijs. Als 10 procent van de docenten kiest voor geld in plaats van vrije tijd is het probleem opgelost.
==============================================
7 april 2000

PARATROEPERS

VIJFTIG hoogleraren publiceerden onlangs een manifest waarin staat dat de universiteit een bureaucratische machine is, die slechts op maat gesneden en geknipte afgestudeerden aflevert. Dorien Pessers steunde op deze plaats het manifest (Forum, 4 april). Ik vond het daarentegen warrig, feitelijk onjuist, en onwaarachtig.

Het is ondertekend door vijftig professoren, maar een bijvakstudent zou er zeker geen voldoende mee gescoord hebben. Een voorbeeld van feiten die niet kloppen: ‘de universiteit gaat gebukt gaat onder een verstikkende bureaucratie. Liefst 50 procent van de formatieplaatsen gaat op aan ondersteunende diensten’.

Dit lijkt harde kritiek, met een getal onderbouwd. Maar het is onjuist.

De omvang van de ondersteunende diensten is 20 procent; de heren zijn in de war met het volgende: 50 procent van de medewerkers aan universiteiten zijn academici (docenten, AIO’s), in die andere 50 procent zitten de instrumentmakers die deel uitmaken van een onderzoeksteam, de analisten, dierenverzorgers en computerspecialisten. Allemaal grotendeels HBO-opgeleid personeel, actief in de wetenschap.

De manifesters doen alsof 50 procent van de formatie naar overhead gaat, maar dat is dus niet zo. Onder de 20 procent overhead vallen overigens bibliotheek, bewaking, kantine, etc.

Het manifest is onwaarachtig. De ondertekenaars zijn allemaal professoren uit de alpha- en gammahoek, maar de tekst zegt dat niet. De heren pleiten voor meer aandacht voor wat ze noemen ‘de paravakken’: geschiedenis, filosofie en sociologie, kortom voor hun eigen vakken. Nadrukkelijk zetten ze zich af tegen de betasector, die ze ’technocratisch’ noemen.

Hier maken ze een grote denkfout: ze suggereren een verschil tussen enerzijds de ‘zuivere’ vakken, en anderzijds de betavakken: ‘Belangrijkste motief van wetenschapsbeoefening is intense nieuwsgierigheid, de wil om te weten hoe de dingen in elkaar zitten. Daarvoor is nodig een kritische houding, evenals het besef dat alle kennis een voorlopig karakter draagt. (. . .) Het gevaar bestaat dat de belangen die in het geding zijn de uitkomsten van het onderzoek mede gaan bepalen. Sommige onderzoeksresultaten zijn direct tastbaar, zoals de resultaten van chemische of biologisch onderzoek. Daarbij is het nut van cultuurwetenschappen (. . .) van een heel andere orde.(. . .) De belangrijkste toepassingen vinden hun oorsprong in onbaatzuchtig wetenschappelijk onderzoek’.

Dat is toch wel een gotspe. Laten we het rijtje ondertekenaars eens bekijken. Daar staat Wil Albeda, die laatst nog in het nieuws was omdat hij Bram Peper jaarlijks een bonnetje voor vijftigduizend gulden stuurde in verband met onderzoek dat hij op persoonlijk verzoek van Peper deed. Onbaatzuchtig en gedreven door intense nieuwsgierigheid.

Verder Anton Zijderveld, die in opdracht van de gemeente Rotterdam een rapport schreef over de viering van 650 jaar Rotterdam, en de historicus Von der Dunk die deze week groot in het nieuws kwam met zijn voorstel het verleden van de vader van Maxima te onderzoeken. Allemaal niets mis mee, maar het is wel wat raar als je dan anderen gaat verwijten dat ze, ik citeer: ‘een zekere trivialisering en politieke correctheid van de wetenschap in de hand werken’. Ik heb op zich geen bezwaar tegen beleidsrelevant onderzoek, maar dan kan je geen brieven ondertekenen over onbaatzuchtige wetenschap.

De heren verlangen vol nostalgie terug naar de jaren zestig, toen ‘de eenzijdige technocratische orientatie van het onderwijs en onderzoek werd aangevochten door een radicaal-democratische tegenbeweging. Die heeft de opmars van de technocratische orientatie niet kunnen stuiten’.

Ik ben twintig jaar jonger dan de meeste ondertekenaars van dit manifest, maar heb nog net het staartje meegemaakt van de ellende die hun generatie heeft aangericht aan de universiteiten. Onder invloed van de sociologie, filosofie en andere ‘paravakken’ was de universiteit omgevormd naar het model van het arbeiderszelfbestuur in Joegoslavie, waar professor Arie van der Zwan zo mooi over kon vertellen (een aspect van de Joegoslavische samenleving waar men de laatste tijd weinig meer van hoort).

Een ramp was het! De staf zat permanent te vergaderen; de koffiejuffrouw mocht meebeslissen over wie er professor werd. In het manifest klinkt nog de echo van die tijd door in de zinsnede dat ‘alle kennis een voorlopig karakter draagt’.

Onze sociologische vrienden, toen in grote getalen marxist, beweerden dat ons onderzoek naar de structuur van het DNA in het geheel niet waardenvrij was, integendeel een onderdeel van het imperialistisch systeem, ter onderdrukking van het proletariaat. Ik verzin het niet, zo praatten ze toen echt, de paravakkers! De universiteit is de schade die deze paratroepers in de jaren zestig hebben aangericht inmiddels te boven.

Houden zo.
============================================

10 Reacties

  1. Er zit een patroon in zijn columns
    Hij speelt heel vaak op de man. Dat vind ik niet voor hem pleiten. Eerste verhaal is erg gedateerd en al door de feiten ingehaald wat betreft atv.

  2. Ronald Plasterk over het Innovatieplatform
    “Ten eerste heeft het platform geen analyse gepresenteerd van wat het probleem is met onze kenniseconomie. We horen altijd dat we te weinig beta’s opleiden, maar ondertussen laten de statistieken zien dat afgestudeerde beta’s tot de groep behoren die het langste werkeloos zijn, en Philips en Unilever en Organon stoten steeds meer laboratoria af. Hebben we nu te veel of te weinig beta’s? Verder worden we altijd bang gemaakt met de opkomst van China en India, maar is het slecht voor de Nederlandse economie als het in China net zo goed zou gaan als nu in Japan? Zolang de Chinezen Nederlandse kaas en bollen en Philishaves kopen, zo af en toe hier op vakantie gaan, is dat slecht voor ons land?
    Nee, eerst moet er een gedegen analyse komen, dan een plan, dan uitvoeren. Dat Mickey Mouse gedoe over het uitdragen van missie en gedachtengoed en enthousiasme, dat gaat toch nergens over? Het is ook helemaal niet goed dat dat platform zo breed is samengesteld. Daar zitten in: de directeuren van Shell, van Philips, van Schiphol, van de technische Universiteiten, de gewone universiteiten, de landbouwuniversiteit, het HBO, nog veel meer, allemaal met achterbannen die ze moeten bedienen. Bovendien was het een weeffout dat de voorzitter de Minister President is. Dat was goed bedoeld, het gaf aan hoe belangrijk het kabinet de innovatie vond, maar het werkt precies omgekeerd: Balkenende heeft geen tijd om dit te doen, en heeft niet zoveel kennis van en affiniteit met de “productiesector”. Het was beter geweest als bijvoorbeeld de minister van EZ dit had geleid. Van insiders hoor je dat die directeuren van Philips en Shell regelmatig geen tijd hebben voor de vergaderingen van het platform, was ook te verwachten.”

  3. Dank Mark!
    Dit geeft een aardig beeld van waar Plasterk voor staat. Wars van onzin en voor hoogopgeleide inspirerende leerkrachten. Veel van zijn woorden hebben en hoog BON gehalte. Kortom: vooralsnog heb ik besloten hier ongeneerd BLIJ mee te zijn. Dit maakt mn avond meer dan goed.

Reacties zijn gesloten.