Universitair bestel is bijna gesloopt

Het volgende artikel van Jeroen Duindam, werkzaam aan het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Utrecht, is verschenen in de Volkskrant van 5 januari 2007
__________________________________________________________
De universiteiten staan op de drempel van een afbraak die te vergelijken valt met die van het middelbaar onderwijs, vindt Jeroen Duindam. Een nieuwe coalitie moet de basisvoorwaarden voor solide hoger onderwijs herstellen.

Wie zijn oor te luisteren legt bij het voetvolk van de universiteiten in Nederland zal overal het zelfde horen: de middelen krimpen dusdanig dat academisch onderwijs nauwelijks meer mogelijk is. In de landelijke politiek komt het thema slechts incidenteel, in verkiezings- en formatietijd, aan de oppervlakte. Zodra de associatie met economie en innovatie wegvalt, lijkt geen partij bereid in goed hoger onderwijs te investeren.

Willen we een universiteit behouden waarin de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek blijft bestaan, dan is snel ingrijpen noodzakelijk. De werklast uitgedrukt in aantallen cursussen en studenten per docent is het laatste decennium op veel plaatsen meer dan verdubbeld. Tekorten werden opgelost door docenten steeds zwaarder te belasten. Zij komen inmiddels nauwelijks meer aan onderzoek toe, en bestormen collectief het danig overvraagde circuit van onderzoeksbeurzen. Tegelijk mochten zij van bewindslieden die medeschuldig waren aan de uitholling van het onderwijs vernemen dat ze er weinig van bakten. Mark Rutte vroeg zich in de Keuzegids Hoger Onderwijs retorisch af waar het elan was gebleven. Een simpele rekensom had de toenmalige staatssecretaris het antwoord kunnen bieden.

Ook studenten kregen minder waar voor hun geld: werkgroepen waarin intensieve begeleiding zou worden geboden, werden stilzwijgend omgebouwd tot minihoorcolleges in volgepropte zalen.

Maar er is meer aan de hand dan voortgaande bezuinigingen. Europa besloot in 1999 de doctoraalopleiding naar Angelsaksisch model te splitsen in de bachelor en de master. Dit leidde tot grote bestuurlijke druk en een dolgedraaide beoordelingsmachinerie. Niet alleen moesten studies nieuw worden ingericht, ook moest worden voldaan aan allerlei richtlijnen. Verschillende ijkmeesters stelden daarbij verschillende eisen: zo moesten masteropleidingen nu eens sterk georiënteerd zijn op de arbeidsmarkt, dan weer op wetenschap en onderzoek. Een van de weinige voordelen van het invoeren van het nieuwe stelsel, de selectiedrempel tussen de bachelor en het vervolg in de master, werd bij de wet onmogelijk gemaakt, door studenten na hun bacheloropleiding te verzekeren van een ‘doorstroomrecht’ in de master – een regel die de verbijstering van Angelsaksische collega’s oproept.

De colleges van bestuur zijn niet de oorzaak van de crisis aan de universiteiten, maar ze hebben er wel aan meegewerkt. Enerzijds zijn de universitaire bestuurders ministerie-watchers bij uitstek, anderzijds spelen ze naar hartelust marktje. Ze schipperen daarbij tussen marktaandeel en prestige. Een populaire uitweg lag in het oprichten van nieuwe prestigieuze instellingen binnen de eigen gelederen: zet een luxejacht naast de sukkelende reuzetanker en laat een klein deel van de bemanning overstappen. De vermenigvuldiging van colleges en schools met fraaie namen behelst de stilzwijgende erkenning van de neergang van het academisch bestel als geheel. ‘Kwaliteit’ is gereduceerd tot marketingkreet, de controlerende overheid tot stempelautomaat. Universitair Nederland schudt op zijn grondvesten, maar het is vele papieren kastelen rijker geworden.

De dominantie van de marktmetafoor in een door de overheid gestuurde situatie geeft vaker aanleiding tot merkwaardige taferelen. Nieuwe studies afficheren zich met goed bekkende termen als media, communicatie, internationaal en management. Die roepen associaties op met glanzende carrières – de studenten stromen toe, het studieprogramma volgt later wel. Is de student dan geen kritische consument? Een consument wil in de supermarkt weinig betalen voor een goed product. Een modale student met bijbaantjes en een druk sociaal bestaan rekent zijn ‘betaling’ dikwijls in de uren noodzakelijke studietijd. De rationele keuze is dan gebaseerd op de vraag: ‘waar krijg ik met weinig inspanning een voldoende, en uiteindelijk een bul?’ In de Angelsaksische wereld krijgt die student geen kans in de masterfase; in Nederland mag alles door. Eenzijdige gerichtheid op het keuzegedrag van studenten leidt tot gemakkelijke studies; ook hier staan markt en kwaliteit op gespannen voet. Dat zou nog erger worden als het notoire ‘leerrechtenstelsel’ werkelijkheid zou worden. Dat monstrum maakt van de interne logica van studieprogramma’s een lachertje, en zal voor een onafzienbare papierwinkel zorgen – een toepasselijke apotheose van de tragikomische relatie tussen politiek en onderwijs.

In deze tijd van populisme, polarisatie en smalle belangenpolitiek is een gezond academisch bestel een kostbaar gegeven. We staan nu in het hoger onderwijs op de drempel van een afbraaksituatie die te vergelijken valt met de toestand die in de laatste decennia stapsgewijs in het middelbaar onderwijs is gecreëerd – door een overheid die zich enerzijds veel te veel permitteerde in het voorschrijven en controleren, anderzijds de koorden van de beurs steeds verder dichtsnoerde. Het zou van politieke visie getuigen als een nieuwe coalitie zich bereid zou tonen de basisvoorwaarden voor solide hoger onderwijs te herstellen.

Jeroen Duindam is werkzaam aan het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Utrecht.
_______________________________________________________

3 Reacties

  1. Mismoedig
    De Volkskrant komt ook bij mij door de bus. Ik heb het gelezen en werd er héél erg mismoedig van. Als zelfs het laatste bolwerk van kennis zo is geërodeerd, dan weet ik niet hoe dat nog in orde te krijgen is. Bovendien heb ik twee studerende kinderen. De indruk die ik van de meeste studies krijg is dat de studie een bijbaantje is, op grond waarvan je een OV-kaart en studiefinanciering krijgt. Er zijn echter grote verschillen tussen de diverse studies onderling: van 7 contacturen per week, (sociale wetenschappen, letteren) verder autodidactisch leren tot een overvolle werkweek en ook ’s avonds en in de weekenden flink studeren (geneeskunde)

    • Sociale wetenschappen… zou er niet zoveel te weten zijn?
      Als sociale wetenschappen het met zo weinig studietijd aankunnen (terwijl in het VO er geen sociale wetenschappen worden gedoceerd), dan kost het blijkbaar erg weinig tijd om de relevante inzichten van dat vakgebied onder de knie te krijgen.
      Misschien weten de docenten daar wel niet hoe ze al die uren inhoudelijk moeten vullen. Vandaar ook al die open deur onderzoekjes: is er een correlatie tussen je postcode en de namen van je kinderen.. en inderdaad.. de johnny’s kwamen uit andere buurten dan de Jan-Willems.
      Welk deel van de in de afgelopen 100 jaar opgedane kennis is inmiddels achterhaald?

    • Klopt niet echt
      In ‘mijn tijd’ (70-80) was sociologie, pedagogiek of Nederlands echt wel een behoorlijke studie. Er waren veel meer lesuren, minder zelfwerkzaamheid dat wel en veel studenten waren als vrijwilliger maatschappelijk actief: lesgeven aan buitenlanders, anti-kernenergie, themagroepen, verenigingswerk, wereldwinkels, buurthuizen, muziekverenigingen , enz. Ik neem aan dat de vakinhoud niet minder geworden is.
      Bijbaantjes bestonden toen nauwelijks of studenten deden er weinig aan. Daarnaast was er natuurlijk geen computer een veel bescheidener feestcultuur en chronisch weinig geld. Als je echt iets te vieren had ging je naar de Chinees. Ik kan me wel herinneren dat cultuur toen vele malen goedkoper was dan nu. We hadden geen OV-kaart en moesten liften naar het ouderlijk huis.

Reacties zijn gesloten.