Recensie van De overheid als bovenmeester

De overheid als bovenmeester

P. v.d. Ploeg, J.D. Imelman, W. Meijer, H. Wagenaar

Intro, Nijkerk, 1999, 127 pagina’s.

Boekbespreking; januari 2000

Leerdoelen vatten samen wat leerlingen moeten weten en kunnen aan het einde van een cursus, schooljaar of opleiding. Leerdoelen bieden houvast aan leraren, de schrijvers van schoolboeken, aan schoolleiders en aan de overheid die toeziet op de kwaliteit en het niveau van het onderwijs. Doelen op lesniveau zijn uiteraard gedetailleerder dan doelen op de andere niveaus’s waar men ze ook wel eindtermen en kerndoelen noemt. Alle doelen zijn slechts middelen om de inhoud van onderwijs te ordenen en zo de discussie, bijvoorbeeld over de examenprogramma’s, te vergemakkelijken. Het was dus in 1986 geen slecht idee van minister Deetman van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om, als voorbereiding op onderwijsvernieuwing in het basis- en in het voortgezet onderwijs, opdracht te geven kerndoelen te formuleren.

Hoofdstuk 1 van het pas verschenen boek De overheid als bovenmeester, beschrijft de geschiedenis van de kerndoelen en van de onderwijsvernieuwingen die er op volgen. Het schildert het reilen en zeilen van tientallen werk-, stuur- en kerngroepen, commissies, raden, stichtingen, platforms, belangengroepen en van de bewindslieden uit die periode. De auteurs leggen de partijen en de onderlinge posities met een geduldig fileermesje bloot. Twee zaken komen aan het licht: de gebruikelijke ‘checks and balances’ van overleg tussen bewindslieden, overheid en het veld, hebben niet gewerkt. Ten tweede: het onderwijs is overgeleverd aan ‘dilettantisme, pedanterie, eigen agenda’s of eigenbaat van politiek en overheid.’

Eerst het overleg. Dit raakt ontregeld doordat de belangrijkste deelnemers zich niet aan de spelregels houden en, als handige zakenlui langs de regels laverend, vele malen doelbewust hun positie misbruiken. Bewindslieden die regelmatig in het overleg inbreken, dragen aan de ontregeling bij. Sommige overlegpartners komt dat goed uit, de overige staan van lieverlee buitenspel. Kritiek wordt gehoord maar laat men handig in de warboel verdwijnen. Dat is precies wat er met het ‘rapport Imelman’ gebeurde. Het is nu verwerkt in de Bovenmeester. Het eind van het liedje is dat de overheid het onderwijs in de houdgreep heeft en zich dáár begeeft waar ze, behalve ondersteunend en controlerend, niets te zoeken heeft: in het domein van de inhoudelijke deskundigheid van de professie.

In drie hoofdstukken passeren de resultaten van deze gang van zaken de revue: de nieuwe kerndoelen, de educaties, de ‘brede’ school en, last but not least, het studiehuis.

De nieuwe kerndoelen tonen reeds het volledige ziektebeeld. Uit tal van voorbeelden blijkt dat het gezonde verstand en de experts tijdens het overleg aan het kortste eindje trokken en dat een partijpolitiek gekleurde overheid hier de dienst uitmaakte. Samenhang en afstemming zijn ver te zoeken en daar was het juist om te doen. Ook op lesniveau voldoen de doelen niet. De eerste generatie is te talrijk en te specifiek en hindert de onderwijsvrijheid van leraar en school. De tweede generatie is te globaal en te meerduidig geformuleerd om in de onderwijspraktijk houvast te bieden. Kerndoel 3 Basisvorming Biologie bijvoorbeeld: ‘De leerlingen kunnen omgaan met organismen en met de natuur.’ Boven sommige kerndoelen hangt de benauwde geur van intolerante waarde-oordelen, ingegeven door partijpolitiek. Over roldoorbreking en emancipatie bijvoorbeeld wordt in de samenleving verschillend gedacht, maar, als het aan de kerndoelen ligt: níet op de scholen. Het is bovendien duidelijk dat de opstellers pedagogische amateurs zijn. Ze kennen het essentiële didactische verschil niet tussen waarden en kennis. Alles is even ‘maak- en haalbaar’.

Via de educaties vechten actuele maatschappelijke problemen en de lobby’s erachter om een plaatsje op de onderwijsmarkt en verstoren de reguliere vakken. Milieudefensie, NOVIB en tientallen andere, bieden hun kant-en-klare lespakketten aan. Het onderwijs als startpunt om de wereld te verbeteren. Kerndoel 22 Milieu luidt: ‘leerlingen kunnen zich in gedrag bereid tonen om in klas en school zorgvuldig om te gaan met voedsel, papier, water, afval en energie.’ Om de grenzen tussen de traditionele vakken te slechten worden vakoverstijgende doelen en algemene vaardigheden voorgeschreven. Met de eerste is amper te werken, veel leraren en leerlingen zien de laatste als zinloos vulsel.

De ‘brede’ school is de drijvende kracht achter activiteiten die de sociale cohesie van vooral de achterstandswijk moeten bevorderen. Ouders, straathoekwerkers, wijkagenten en andere gemeente-ambtenaren betreden de school. Het volle leven moet zo snel mogelijk de scholen in. Een pedagogische blunder die de vanzelfsprekende achterstand waarmee kinderen onze cultuur betreden ontkent.

Het pedagogische hart van de Bovenmeester is het hoofdstuk over het studiehuis. In veertien pagina’s worden essentiële principes van goed onderwijs uiteengezet. Met kracht van argumenten wordt duidelijk gemaakt, dat de zogenaamde aanloopproblemen van de vernieuwingen chronisch zijn en al een lange geschiedenis kennen. Onderwijs kan alleen slagen dankzij een vrije driehoeksverhouding tussen leerling, leerkracht en leerstof. De eenzijdige nadruk op ‘de leerling staat centraal en is zelfstandig’ is daarmee niet te combineren. De schrijvers maken ook duidelijk waarom de algemene vaardigheden tekortschieten en aan zelfstandig leren geen bijdrage kúnnen leveren. Ze tonen verder aan dat het studiehuis leerlingen uit bepaalde milieu’s bevoordeelt en de maatschappelijke ongelijkheid vergroot.

Aan de hand van tal van voorbeelden laat de Bovenmeester zien dat het huidige onderwijsbeleid een ‘maatschappelijke overvraging en pedagogische ontmanteling’ van de scholen heeft opgeleverd, en bij voortzetting de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van inrichting aantast. De auteurs, vier pedagogen, leveren daarop en op het ‘actualisme en moralisme’ van de nieuwe lesprogramma’s scherpe kritiek, maar leggen gelukkig ook uit hoe het dan wél kan. Ze verlenen met hun boek de lezer, die geen wijs meer wordt uit de dagelijkse en tegenstrijdige berichtgeving over deze kwesties, een grote dienst.

Dit boek zou het onderwijsbeleid als een bom moeten treffen. Maar daarvoor is een op kennis van zaken gebaseerd oordeel nodig en dat ontbreekt nu juist in deze sector waarin het krioelt van de ‘procesmanagers’, functionarissen die alles kunnen omdát ze niets weten. Na lezing van de Bovenmeester is slechts één conclusie mogelijk: deze stal moet worden uitgemest. Maar wie gaan dat doen? De sector zelf is daartoe niet in staat, veel andere partijen hebben boter op het hoofd, de overigens meerdere malen misleide tweede kamer incluis.

Daarom, burgers, doet uw plicht: op naar het Binnenhof, met eieren. Elk volk krijgt het onderwijs dat het verdient en tolerantie mag niet veranderen in onverschilligheid.