Regelzucht misschien niet tomeloos veel; wel tomeloos irritant

Een docent die op het BON-forum actief is, trok het in twijfel of er wel echt sprake was van tomeloze regelzucht op middelbare scholen. Hieronder mijn reactie daarop.

Als u voor mij een lijst kunt maken van scholen waar de docenten zoveel vrijheid hebben als u beschrijft, dan zou u me daar een groot plezier mee doen. Sowieso als andere docenten die informatie ook hier met mij zouden willen delen: heel graag! Ik ben namelijk nog op zoek naar een baan voor het komende schooljaar op een school zonder “ambitieuze, in onze ogen onomkeerbare onderwijsvernieuwingen”.

Mijn eigen ervaringen van vooral het afgelopen jaar lijken erg op die van Ralph Hanzen, zoals hij die in het NRC-artikel beschreven heeft. De regelzucht, of beter gezegd, de bemoeizucht, was misschien niet tomeloos veel, maar wel tomeloos irritant. Een paar voorbeelden.

Scholing
Ik ben afgestudeerd in mijn vak en heb de postdoctorale lerarenopleiding voltooid. Maar op mijn school moest ik meedoen aan cursussen die absoluut niet beantwoordden aan wat ik vooral eerst wilde bijspijkeren (vakinhoud) en die ook nog eens haaks stonden op mijn leerstijl (zelfstandig). Ik moest namelijk al kletsende in groepjes leren hoe ik in groepjes moest werken. Maar ik leer alleen effiënt en doelgericht als ik zelfstandig, individueel aan de slag kan. Zo zit ik dan toevallig in elkaar; andere mensen weer anders. Op mijn voorstel om mezelf te scholen, om zo in ieder geval nog iets nuttigs met die cursusmiddagen te doen, werd afwijzend gereageerd. Die geweldige scholing zou en moest ik ondergaan. Dat de inhoud al van je zojuist voltooide opleiding deel uitmaakte, deed er niet toe. “Wij denken wel voor jou. Wij weten wel wat goed voor jou is. Gij zult samen leren.”

Tandems
De schoolleiding heeft besloten dat er een nieuw gebouw komt, met daarin lokalen voor niet dertig, maar vijftig leerlingen. Daaraan zal door twee docenten moeten worden lesgegeven. Daarvoor moet nu vast geoefend worden. Daarvoor wordt het rooster zo ingedeeld, dat jij tegelijkertijd met een collega aan klassen in dezelfde jaarlaag lesgeeft. Nou ja, dat proberen ze in ieder geval zo in te roosteren. Sowieso lijkt het me een verschrikking om samen met mijn overigens zeer dierbare collega’s lessen te moeten verzorgen voor een groep van vijftig leerlingen: daarvoor heb ik mijn baan in het bedrijfsleven niet ingeruild voor het onderwijs. Bovendien werken de collega’s met wie ik die tandemlessen zou moeten oefenen een groot deel van de week op andere locaties, werken ze deels op andere dagen, volgen ze naast hun schoolwerk een opleiding en dragen ze de zorg voor kinderen en is er dus eenvoudigweg niet de (voorbereidings-)tijd om met tandems te oefenen. Natuurlijk vinden we dat niet zo’n punt, want we zien het sowieso niet zitten. Maar wat wij wel of niet zien zitten, al is het nog zo goed met argumenten onderbouwd, doet niet ter zake. “Wij denken wel voor jullie en weten wel wat goed voor jullie en de leerlingen is. Gij zult samen werken.”

Nog meer voorbeelden van ongevraagde, contraproductieve bemoeienis?
– PTA’s voor de brugklassen (worden je lessen en toetsen natuurlijk veel beter van);
– verplicht dezelfde repetities voor gelijke brugklassen (gelijkheid en controleerbaarheid is natuurlijk veel belangrijker dan flexibiteit en werkbaarheid);
– een verbod op het geven van onverwachte S.O.’s in sommige jaarlagen (“motiveer ze op een positievere manier om thuis hun leerwerk goed te doen!”);
– verplicht gebruik van de digitale leeromgeving (of het problemen oplost, zaken effectiever/efficiënter/prettiger maakt, daar gaat het nu even niet om);
– het PTA ligt voor het hele jaar vast en je kunt alleen veel te grote blokken stof toetsen in de daarvoor aangewezen toetsperiodes (“ze moeten leren plannen! ze moeten zelf de verantwoordelijkheid nemen!”);
– dat als je ook maar één les uitvalt door bijv. ziekte, je les door een stagiair (in ook nog eens een ander vak – wat maakt het uit) overgenomen wordt (lesgeven in jouw vak kan toch iedereen);
– dat de 50-minuten lesuren veranderen in blokken van 100 minuten (“het geeft toch zo ontzettend veel rust in de school. en kijk toch eens naar die prachtige nieuwe didactische mogelijkheden die het biedt!”)
– dat er samenwerkingsprojecten tussen vaksecties uit de grond moeten worden gestampt (“bij vak A leren ze het zus; bij vak B zo; de leerlingen raken helemaal in de war. Als jullie het nou eens gingen combineren”)

Kortom, het is vaak ófwel een toevoeging van nodeloze complexiteit ófwel een inperking van bewezen nuttige middelen.
En ja, het is waar: veel kan ik met mijn sectie (nog?) zelf bepalen. Welke leerboeken we gebruiken, welke onderdelen we daaruit kiezen/benadrukken/overslaan, hoe je toetsen zijn opgebouwd. En die nieuwbouw, die staat er voorlopig nog niet.

Maar net als bij Ralph Hanzen voel ik me door die hele tendens van de contraproductieve bemoeienis die er alsnog wél is, die is bedacht en wordt uitgevoerd door op z’n zachtst gezegd geen respect afdwingende types, en door die onderdrukkende cultuur die daarmee gepaard gaat, als hoogopgeleide, zelfstandige, gemotiveerde en door collega’s en leerlingen gewaardeerde docent, niet welkom meer in het onderwijs. Maar ik zoek nog even verder naar een school die nog niet verpest is. Kennelijk zijn er nog genoeg van; ik hoop dat het waar is.

4 Reacties

  1. waar ben je als docent goed in…
    Een erg herkenbaar verhaal. Ik wil nog een levensgroot probleem hierbij expliciteren. Door al die veranderingen wordt er van een leerkracht verwacht dat hij vooral erg goed is in samenwerken en organiseren. Die competenties vallen niet persé samen met waar je als docent wel goed in bent: in je eigen vak. Als wiskundige is het bijhouden van allerlei organisatorische zaken niet echt mijn favoriete bezigheid. Ik wilde dat ik daar een secretaresse voor had, die vindt het leuk, kan het sneller en is er veel beter in dan ik. Maar ik ben wel weer beter in begrip voor wiskunde en didactiek en kan ook best goed met groepen omgaan. Gezien mijn academische opleiding en eerste graads docentenopleiding denk ik te weten dat de dingen waar ik goed in ben, niet voor iedereen even gemakkelijk zijn. Maar door de verandering van de functieinhoud, word ik nu afgerekend op mijn (matig aanwezige MBO administratieve competenties) en nauwelijks meer op mijn in overvloed aanwezige vak- en didactiek competenties. Dat maakt mijn waarde voor de organisatie aantoonbaar lager. In de tijd krijg je dan ook lager opgeleide docenten die het als middenkader op een verzekeringskantoor waarschijnlijk goed zouden doen. Mensen die in mijn middelbare schooltijd de MAVO of de HAVO zouden doen. Dit alles levert niet enkel een verandering van van onderwijsvorm- en inhoud, maar zorgt voor een grote verandering in het type docent (van academicus naar MBO-er). Dát is het grootste probleem, want dát draai je niet zomaar terug bij de zoveelste didactiek verandering. Je hebt dan simpelweg de mensen niet meer.

  2. andere school
    Misschien is er nog plek voor je op een VAVO. Ik waarschuw je alleen, dat je daar thuis veel meer uren moet maken, dan op een gewone school.

  3. Regels en mores op school
    Er is onderscheid tussen regels die de overheid oplegt en regels van de werkgever. De eerste zijn klein in tal: de overheid bemoeit zich slechts met het examenprogramma en de profielen. Dat programma is dan wel weer vooral door docenten zelf opgesteld. De overheid ziet er alleen op toe dat een bindende afspraak tot stand komt m.b.t. de leerinhoud; niet zo raar voor een financier. Die afspraak is per 2007 in vage bewoordingen gesteld, zodat de grip van de overheid op het eindresultaat erg slap is.

    De aanwijzingen of ‘bemoeienis’ van de werkgever kan voor docenten een stuk klemmender zijn, vanwege de autoriteit (of het gevoelde gebrek daaraan), de nabijheid (Den Haag is verder weg dan de rectorskamer) en het toezicht (meedoen met scholing, leerlingevaluaties). Overigens worden door de werkgever gestelde regels of verplichtingen vaak aangezien voor ‘Haagse verplichtingen’.

    Hierbij is het maar de vraag of de werknemer in het onderwijs in dit opzicht slechter af is dan vergelijkbare werknemers in andere sectoren. In het veelgenoemde ‘bedrijfsleven’ zijn er ook voor hoogopleiden sterk geprotocolleerde werkwijzen, een hoge outputverplichting én een duidelijker output. In het onderwijs staan die op een aanmerkelijk lager pitje.

    Een schoolleiding die reden heeft de prestaties van de school te verhogen – dat die er zijn, is evident – moet toch iets. ‘Onderwijskundig leiderschap’ heet dat, en het treedt in de autonomie van de docent. Over die veelgeprezen autonomie’ is echter niets vastgelegd; niet waar deze uit bestaat, noch wanneer deze bijdraagt aan de onderwijskwaliteit. Dat lijkt mij een open kwestie, die door gelijkhebbers van beide kanten niet kan worden opgelost. Wel staan werknemer en werkgever ook in het onderwijs in een normale gezagsrelatie tot elkaar.

    Ik wens u succes bij het zoeken naar een werkgever die bij u past. Er zijn scholen genoeg die hun docenten in de dagelijkse praktijk veel ruimte bieden. Een lijst daarvan heb ik niet.

Reacties zijn gesloten.