Wie de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs volgt vanaf de invoering van de Mammoetwet ziet hoe de de wens om het de hoogvliegers uit de lagere milieu’s gemakklijker te maken om op te stijgen bij de invoering van de basisvorming overging in een halfslachtige poging om ieder kind met talent –en onbedoeld de kinderen uit gedepriviligeerde milieu’s in het bijzonder- tegen te houden om dat talent te ontwikkelen. Hij ziet dat de politici zich daarna weer realiseren dat goed onderwijs de bron van onze welvaart was en meenden dat onderwijs geven net zo iets was als het produceren van radiotoestellen, dus uitgevoerd moest worden in grote produktie-eenheden geleid door managers die hun werknemers op de werkvloer,de leraren, goed in de gaten moesten houden. Van dat alles lijkt de politiek nu te willen terugkomen maar het idee dat onderwijs bijna alleen in dienst moet staan van welvaartsvermeerdering is nog levensgroot aanwezig. Als hopelijkstraks inhoudelijk leren onder de strakke leiding van de leraar weer wordt toegestaan moeten er ook beslisingen genomen worden over wat en hoe men zou moeten leren. Bij de moderne talen denk ik daarbij bij voorbeeld aan het herinvoeren van vertalen bij Frans en Duits. Door de toegenomen rol van Engels in Europa en de gehele wereld is het converseren in de andere talen minder belangrijk geworden en kan men eerstgenoemden weer leren om hun culturele en intellectuele waarde in plaats vanwege de commercie. Op het VWO zou de mogelijkheid weer kunnen terugkomen om te starten met Euklidische meetkunde. Goed voor het in spreektaal oefenen met bewijzen. Maar er valt ook wat voor te zeggen om te starten met logica, eventueel beginnend met de oude Aristoteliaanse. Een mooie eerste stap naar de akademische wereld. De realistische wiskunde wordt hopelijk de nek omgedraaid.