Nu de Tweede Kamer heeft geconstateerd dat de door de politiek in een haast versneld tempo opgelegde onderwijsvernieuwingen tot vrijwel niet meer te beheersen problemen leiden, ondanks het feit dat een steeds groter deel van het onderwijsbudget wordt aangewend voor ‘de besturing’ van het onderwijsproces, nu moet een parlementair onderzoek de basis gaan leggen voor een nieuwe ingreep van diezelfde Tweede Kamer om de zaak weer onder controle te krijgen. Ik heb daar geen enkel vertrouwen in.
Wat al direct opvalt in de vragen, die aan de orde worden gesteld, is het ontbreken van enige belangstelling voor de ontwikkeling van het onderwijs in Nederland in de tijd, dat er op het ministerie de talloze beleidsambtenaren ontbraken, die sinds de zestiger jaren niet geremd door eigen onderwijservaringen, geïnspireerd door ideologische doelen voor de ontwikkeling van de maatschappij, systemen van onderwijs bedachten ter voorbereiding van de leerlingen op het functioneren in die nieuwe maatschappij. Dat vanuit hun op de maatschappij gerichte visie hierbij een specifieke vakinhoud niet meer als de primaire over te dragen kennis werd gezien is begrijpelijk, maar niet vergeeflijk. Selectie op aanleg en intelligentie in onderwijs is voor leerlingen en voor leraren onvermijdelijk om van beide kanten voldoening te kunnen putten uit de inspanningen, die nu eenmaal bij kennisverwerving en kennisoverdracht geleverd moeten worden.