34 Studeren in Frankrijk : Standing tall and seeing far?

7 mei 2008
NB De recente hervormingen beschouwen de Franse HNLers als de ‘Bartholomeusnacht der Pedagogen’ een ‘sic’ die de toon aangeeft. De woedende discussie kunnen de fijnproevers o.a. hier volgen: contrejournal.blogs.liberation.fr/mon_weblog/2008/08/ecole-en-avant.html (23 augustus 2008)

Gezien vanuit Frankrijk heeft het rapport van de Heer Dijsselbloem een ‘déjà vu’ geur, er wordt hier al zolang zeer veel, vaak goed en ook heftig over die problematiek gesproken, waar de universiteiten bij worden betrokken (die blijven in Nederland merkwaardigerwijs vooralsnog buiten schot). J.P. Brighelli schrijft: ‘Men heeft de opbloei gezien van de circulaires en van de ministeriële mooipraterij: dat het de taak van de leerling is zijn eigen kennis samen te stellen en dat hem niets moest worden opgedrongen. Dus geen vernederende dictees meer of uit het hoofd leren of ‘s avonds huiswerk doen. Geen Latijn, Grieks, Geschiedenis en Leescultuur meer. Kortom, men heeft de eisendrempel verlaagd, zonder er zich rekenschap van te geven dat naarmate men minder van de leerlingen eist, zij ook minder geven en naarmate zij minder geven, zij minder ontvangen en uiteindelijk minder aanknopingspunten hebben met de wereld der volwassenen’. A. Renaut schrijft (Le Monde 1 april 2008): ‘Als men vandaag de dag ‘links’ is, moet dat dan betekenen dat in het huidige systeem van een jaarlijks geïndexeerde bezoldiging in combinatie met een ‘logique de Corps’ (= gilde mentaliteit) er geen ruimte is om de merite, de talenten en het succes naar waarde te integreren?’ Naast al die kommer en kwel zijn er in dit land gelukkig veel scholen ‘die nog onderwijs in stand houden die de naam waardig is, waar de elite zich … bestendigt van de ene generatie op de andere’ (J.P. Brighelli) daar vallen een groot deel van het privé middelbare onderwijs onder (20% van de leeftijdsgroep) en de beste staatsscholen. De ‘grandes écoles’ (hoofdzakelijk de economische en technische richtingen) en ook de universitaire artsen, juristen, taalkundigen, filosofen (voor zover ze de grote schifting van de eerste 2 jaar overleefd hebben) profiteren van deze goede onderbouw. Tezamen vormen ze een elite die helemaal niet zo klein, beperkt, ongediversifieerd en Malthusiaans is, zoals men dat in Nederland graag wil geloven. Het is één van de merites van de Heer Dijsselbloem dat nu is aangetoond dat de Nederlandse ‘moral high ground’ op onderwijsgebied berust op schijn, onwaarheden, perverse effecten, onbedoeld bedrog en de meest afgrijselijke middelmatigheid die gedijt in een sfeer van ‘responsables, mais pas coupables’ (verantwoordelijk, maar niet schuldig). Le comble est atteint quand les responsables des catastrophes scolaires déplorent ensuite leurs conséquences …

Arme Mijnheer Dijsselbloem, die zo pienter en sympathiek uit zijn ogen kijkt vergeleken bij zijn collegae, hij heeft een bureaucratische tekst opgesteld, vreugdeloze zuurkool zonder spek en worst, die misschien voor insiders helder is, maar voor de geïnteresseerde outsiders is het niet duidelijk wat er nu gaat gebeuren en die perplexiteit voel ik ook aan bij BON. Where is the beef? Gelukkig is het nog wel in het Nederlands, want ‘bestuurskunde’ (Wat is dat eigenlijk? Het bestaat in Frankrijk niet) kun je op de universiteiten alleen nog in het Engels doen. Zou het zijn om de ‘experts’ die voor het eigen land te goed zijn in het buitenland tot ontplooiing te laten komen? Daar zitten ze in gans Europa toch op te wachten? Daarmee hebben we toch een niche gevonden waar we als klein Engels-talig universitair gidsland groot kunnen zijn en misschien wel mooi mee kunnen verdienen?

Door gebrek aan tegenspraak, door het ontbreken van een militante Nederlandse intelligentsia, door ‘goed onderwijs’ en ‘democratie’ te verwarren, door ’s lands taal te denigreren, door gebrek aan algemene kennis op het hoogste niveau, door te insinueren dat ‘Turks’ en ‘Arabisch’ voor ons hetzelfde gewicht moeten hebben als het ‘Duits’ en het ‘Frans’, door de 6- cultuur op de universiteiten, door verheffende imponderabilia ( excellence, uitstraling, eruditie, talenkennis, belezenheid, de waardering voor de klassieken, de verwondering, onze traditie, het reiken naar het sublieme e.d.) onder het tapijt te vegen, door de afwezigheid van een universitaire hiërarchie, door alles in hokjes, ECT’s en BMD’s te drukken, door de dictatuur van een boekhoudkundige aanpak, is het Nederlandse onderwijs in een ‘bear hug’ terechtgekomen, een verpletterende liefde van experts, nieuwlichters, ideologen, omhoog gevallen carrièremakers, apparatsjiks, ‘new speak’ tarzans en dolgedraaide democraten. Wat de socialisten betreft, beseffen ze niet dat een ‘zielloze platwalsing’ tegenstrijdig is met het sublieme idee van een ‘stralende toekomst’ en dat men met zo’n verplatting eerder het tegenovergestelde bereikt? Over dit soort dingen wordt in Frankrijk heel goed geschreven. Het gaat echt niet alleen om ‘taal’ en ‘rekenen’, maar ook om geschiedenis, talenkennis, aardrijkskunde, algemene kennis, leescultuur, samenhangen, ‘confidence’ (zie bijlage), geloof in je land. Het gaat ook om goed betaalde en inspirerende leraren en professoren zoals ik die zelf heb meegemaakt voor het Nederlands (J. Naarding) en voor mijn afstudeervak (J. Tinbergen), en ja mijn godsdienst leraar (Ds de Planque, een man met een bijzondere uitstraling). ‘Mijn generatie weet helemaal niks. En maar denken dat snel internetten een gave is’ (H. Wieger) had de aanhef van het rapport moeten zijn, alles wat mis is gegaan vindt men daarin terug.

De denkmeesters die menen ‘internationaal’ bezig te zijn zodra ze zich in het Engels in een Universiteit uitdrukken (Van Balkenende, Wellink en al die knappe wereldverbeteraars in Maastricht, Leyden, Joetrecht enz. die de moedertaal, de traditie en ’s lands trots overboord hebben gezet), waarom luisteren ze niet naar David Cameron: he is “not embarrassed” that he “went to a fantastic school (Eton) … because I had a great education and I know what a great education means”. Waar is het Nederlandse equivalent van: “(the school) which acts as a great standard-bearer for British liberal education and – this sounds like an oxymoron – is at its best when it’s conservative in doing so”, scholen waar je je weliswaar “unhappy” kunt voelen, “but proud” (men is niet noodzakelijkerwijs voor het leven depressief als men zich van tijd tot tijd ‘si bien malheureux’ voelt zoals Proust dat uitdrukte), men vindt dat terug in de ‘écoles préparatoires’. Het echoot door in ‘geen enkele nieuw aangekomene mag van ons verleden worden uitgesloten’ (Finkelkraut). Heel onderwijzend Nederland laat zich meezuigen in de middelmatigheid van moeders die het ‘enig’ vinden dat hun kinderen schoolreisjes maken naar het Roergebied en de Ardennen (het is bij de besprekingen van het rapport terug te vinden, oh! die “leuke gezelligheid”… het is onvertaalbaar), leraren krijgen er ‘brownie points’ voor… De tijd hadden ze nuttiger kunnen besteden aan het geduldig leren van Frans en Duits, ze hebben toch vacantie in overvloed? Het lijkt me dat ‘moeilijk’ best ‘leuk’ kan zijn en dan doet de ‘gezelligheid’ er niet zo toe. Kennisoverdracht in ruime zin, het stimuleren van belangstelling, het beste er uit halen, daar gaat het om. De Heer Dijsselbloem bleef helaas stil staan bij ‘taal’ en ‘rekenen’.

Men zou van een Minister van Onderwijs verwachten dat hij een visie heeft hoe het onderwijs er uit moet zien in een land als Nederland die behoorlijk moet aanpoten om internationaal op niveau te blijven. Zijn taak zou moeten zijn bij te dragen aan de versterking van waar we goed in waren (talenkennis, nuchterheid, internationaal bedrijfsleven, kleine maar aantrekkelijke financiële hub enz.) en via selectie procedures een duidelijke hiërarchie scheppen van laag tot hoog en vooral overal de vereisten in de leerprocessen te verhogen of het nu gaat om handen arbeid of wetenschappelijk onderwijs. Nederland is een betrekkelijk klein land, maar het heeft meer inwoners dan heel Scandinavië en met zijn pensioenfondsen heeft het een financieel gewicht dat vergelijkbaar was met Frankrijk dat geamplifieerd werd door het grensoverschrijdende bankwezen, daar is geen plaats voor een uitverkoopvisie zoals die kennelijk wordt gecolporteerd door de economische faculteiten. Bij de internationalisering past ook de koestering van de middelmatigheid niet en a fortiori niet bij de universiteiten. ‘Standing tall and seeing far’ zou zijn devies moeten zijn, zijn job ‘la promotion de tous et la selection des meilleurs’ (de verheffing van allen, de selectie van de besten). Daar zouden heldere doelstellingen uit moeten voortvloeien die het rapport van de Heer Dijsselbloem zouden moeten completeren. Het ziet er niet naar uit als men dingen leest als: ‘Vervolgens stelt In ’t Veld dat wij concluderen dat de trend van ons onderwijs zorgwekkend is. Ook dit is onjuist (sic). De commissie vindt de onderwijsprestaties van leerlingen betreffende basisvaardigheden zorgwekkend, niet zozeer de kwaliteit van scholen’. Van zo’n haarklovende discussie krijgt men geen erectie, zoals de Fransen dat soms vulgair uitdrukken, dus ook geen hoopvolle bevruchting en een ‘projet exaltant’ al helemaal niet.