Onderwijs op de Nederlandse Antillen

Pleidooi voor het Antilliaanse (school)kind

Taal, Identiteit, Scholing en Verantwoordelijkheden

door: Fred de Haas

De culturele eigenheid van de Benedenwindse eilanden wordt in de eerste plaats gedragen door de landstaal: het Papiamentu. Aandacht voor eigen taal en cultuur is niet alleen aanbevelenswaardig maar een MUST. Dit moet vanzelfsprekend niet leiden tot overdreven uitingen van nationalistische gevoelens of, erger nog, vreemdelingenhaat.

Wat precies culturele identiteit is kan je nauwelijks definiëren aan de hand van algemeen geldende kenmerken. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) heeft eens een poging gewaagd een definitie te geven van de Nederlandse culturele identiteit. Mutatis mutandis luidt deze voor de Antilliaanse identiteit als volgt:
“Gevoelens van nationale identiteit zijn verbonden met op de Antillen geboren zijn, met het spreken van het Papiamentu en met het delen van een gezamenlijke geschiedenis en van gemeenschappelijke symbolen”. (Advies no 9, september 1999).

Hieruit volgt dat cultuur niet iets statisch is, maar iets dynamisch en dat de definitie ervan dus altijd een voorlopig karakter heeft. Het is zowel het resultaat van een geschiedenis als een verwijzing naar een mogelijke ontwikkeling, een nabije of verre toekomst.

Het bewustzijn van een eigen cultuur begint met het ontstaan van een – min of meer – autonome natie. Hieruit volgt onmiddellijk dat een natie die meent onder druk te staan en zich bedreigd voelt in zijn autonomie grote behoefte heeft aan bevestiging van zijn culturele eigenheid. In dat licht moeten we ook de huidige – wat opgewonden – situatie op de Antillen beschouwen.

We kunnen het belang van de landstaal, de moedertaal, dus niet genoeg benadrukken. De moedertaal, de levende taal, schept een taalgemeenschap waarin gemeenschappelijke betekenissen, waarden en normen van generatie op generatie worden overgedragen.
Zo’n netwerk van begrippen, nuances en gevoelswaarden is voor elke taal anders. Talen zijn dus niet zomaar inwisselbaar. Met het doorgeven van een taal wordt ook een stuk identiteit doorgegeven. Taal en cultuur zijn niet te scheiden. De “vertaalbaarheid” van talen is dan ook zeer betrekkelijk. Een Papiamentstalige, niet in de Nederlandse taal opgevoede, schrijver die in het Nederlands schrijft gebruikt de aangeleerde taal als een soort deken die niet helemaal op zijn eigen cultuur past. En omgekeerd.

Taal doordringt alles. Taal genereert woorden, gebaren en beelden die alleen worden begrepen door de echte deelgenoten van een cultuur. Het gebruik van de taal zelf geldt vaak als een ritueel waarmee een bepaalde verbondenheid wordt uitgedrukt. Door Papiamentu te spreken identificeert de Antilliaan zich als “een van ons”. Toen Ronny Martina mij onlangs op een nieuwjaarsbijeenkomst vroeg “Ki bo ke bebe” beschouwde ik – als echte Nederlander – zijn benadering dan ook als een compliment. En hij lachte er niet bij.

De beperkingen van het Papiamentu

We raken nu aan een heftig omstreden en zeer gevoelig onderwerp: het grote, maar ook beperkte en beperkende belang van het Papiamentu als taal van instructie in het onderwijs.

In andere artikelen, die elders zijn verschenen, heb ik mijn grote instemming betuigd met het opvangen in de eerste cyclus van het funderend onderwijs (dus van 4 t/m 8 jaar) van Antilliaanse kinderen in hun eigen taal, het Papiamentu.
In navolging van vele andere weldenkende mensen uit deze en uit de vorige eeuw heeft de heer Lourens, de toenmalige gedeputeerde, in 1982 al gezegd dat ‘Het Papiamentu niet nadelig is voor de gezonde ontwikkeling van een kind”. Nee, dat is zo. Maar als je er te lang mee doorgaat dan wordt het wel ongezond voor de intellectuele ontwikkeling van het kind. Ook Frank Martinus heeft in een interview met de NRC gezegd dat het Papiamentu zijn beperkingen kent.

Na de eerste cyclus is het dus van groot belang dat er een aanvang wordt gemaakt met het functioneren in een taal die goede vooruitzichten biedt op verdere ontwikkeling. De landstaal zelf zou dan in de jaren daarop een echt vak worden. Net als rekenen en aardrijkskunde. Met bevoegde docenten, dat spreekt vanzelf.
Onderzoeksresultaten hebben uitgewezen dat het negende jaar een goede leeftijd is waarop men serieus kan starten met een vreemde taal. De vraag is welke taal de voorkeur verdient als taal van instructie. De Antilliaanse politiek heeft, in arren moede, besloten de keuze aan de scholen zelf over te laten. Een van de armoedigste oplossingen die je maar kan bedenken.
Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat het Engels de beste mogelijkheden biedt. Het R.K. Schoolbestuur van Curaçao, dat dit schooljaar het Nederlands weer heeft ingevoerd als taal van instructie op haar 29 scholen, heeft ook het Engels als instructietaal al aanbevolen in 2005.
Engels is nu eenmaal een taal die wereldwijd wordt gesproken en geschreven. Het is ook een volwaardige cultuurtaal waarin wetenschap en literatuur zijn overgeleverd. Dat is het Nederlands ook wel, maar het Nederlands biedt op den duur voor de Antillen niet voldoende perspectief. Het Nederlands is ook wezensvreemd aan de Antilliaan, die meer affiniteit heeft met het Engels dat een grote hoeveelheid Romaanse, dus voor de Antilliaan herkenbare woorden heeft.

In de afgelopen jaren is het Nederlands sterk verwaarloosd op de Antillen. Onderwijzers en leraren vertonen vermijdingsgedrag in het gebruik van het Nederlands omdat ze de taal zelf niet goed beheersen. Het failliet van het onderwijs in het Nederlands wordt nog eens duidelijk aangetoond door het verzoek van de Minister van Onderwijs, mevrouw Omayra Leeflang, aan Nederland om de financiering van een Papiamentse vertaling van de examens HAVO/VWO op zich te nemen. Reden: de Antilliaanse kinderen begrijpen het Nederlandse begrippen- en betekenisapparaat niet meer. Nederland heeft dit geweigerd.

Het is – dit ter voorkoming van misverstanden – niet mijn bedoeling om propaganda te maken voor een draconische herinvoering van het Nederlands in het Antilliaanse onderwijs. Het is juist mijn bedoeling om te zoeken naar andere mogelijkheden die op den duur levensvatbaarder zullen blijken. Het zou meer voor de hand liggen om te proberen samen met Nederland een vorm van onderwijs te creëren waarin het Engels op den duur het Nederlands vervangt. Ik heb indertijd de heer Pechtold, voormalig minister van Antilliaanse zaken, eens op een symposium horen zeggen dat ie geen bezwaar had tegen Engels als instructietaal. Me dunkt dat, als de Nederlandse regering een beetje na- en meedenkt, zij hier heden ten dage ook geen bezwaar tegen zou moeten hebben.
Bovendien lijkt Engels ook handig in de verdere omgang met Nederland. Van Spaans als instructietaal ben ik geen voorstander, niet vanwege het Spaans, maar vanwege de, waarschijnlijk, beperktere mogelijkheden op de arbeidsmarkt in de toekomst.

Het is dus zeer aanbevelenswaard om in het funderend onderwijs door te gaan met het lesgeven in het Papiamentu tot en met het achtste jaar. De overheid dient dan wel te zorgen voor voldoende en goed lesmateriaal dat, om onbegrijpelijke redenen, nog steeds ontbreekt. Vanaf het achtste jaar zou het Papiamentu, zoals gezegd, gewoon een vak moeten worden en zou het onderwijs in snel tempo over moeten schakelen op Engels. Over lesmateriaal zou er dan niet meer geklaagd hoeven worden. Er zijn fantastische leerboeken in het Engels. En de mogelijkheid tot didactische bijscholing zijn legio.

2006

De Antilliaanse Minister van Onderwijs heeft bij haar recente bezoek aan Nederland gezegd dat er vóór 2006 (toen zij aantrad als minister) “totale anarchie” heerste in het Antilliaanse Onderwijs. In het onderstaande zal duidelijk worden dat er ná 2006 een andere vorm van anarchie heerste. De minister wijt dit aan de afwezigheid van wetgeving……

Die wetgeving is er overigens nu wèl.

Toen in de jaren ‘90 van de vorige eeuw een selectieve ontkoppeling plaatsvond van het Nederlandse onderwijssysteem naar een Antilliaans onderwijssysteem verscheen er in 1995 een rapport – “Stappen naar een betere toekomst” – waarin de voorgenomen implementatie van het funderend onderwijs nader stond uitgewerkt. Het kwam er op neer dat alle Antilliaanse kinderen de mogelijkheid zouden krijgen om zich volledig te ontwikkelen via kwalitatief goed onderwijs van hun 4e tot hun 15e jaar.

We weten allemaal wat hiervan terecht is gekomen. Goed dat de minister het zelf karakteriseerde als “totale anarchie”. Je kan ook spreken van een onderwijskundige nachtmerrie.

In oktober 2008 is er een Nederlandse Inspectie van Onderwijs naar de Antillen afgereisd om de kwaliteit van het onderwijs op Bonaire, St. Eustatius en Saba te evalueren.
In januari van dit jaar schrijft de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs, mevrouw drs A.S. Roeters het volgende aan het begin van het rapport:

“De goede samenwerking met de Nederlandse inspectie van het Onderwijs onderstreept ons gezamenlijk belang: goed onderwijs en goede onderwijsvoorzieningen”.

Als je het rapport leest krijg je niet de indruk dat de Nederlandse Inspectie in de afgelopen decennia ooit enige belangstelling heeft getoond voor dat Antilliaanse goede onderwijs en die goede onderwijsvoorzieningen. Maar misschien wilde Nederland niet treden in de verantwoordelijkheid van de Antilliaanse Overheid om niet van neokolonialisme te worden beschuldigd?

Wat zijn de conclusies van het rapport uit 2008/09? Ga er eens goed voor zitten.

Algemeen

– Leermiddelen sluiten onvoldoende aan bij de Antilliaanse context en zijn niet geworteld in de Antilliaans/Caribische cultuur. (N.B. dat waren ze nooit).
– Er is chronisch gebrek aan moderne leermiddelen; er worden sterk verouderde methodes gebruikt.
– Er is onvoldoende communicatie, coördinatie en samenwerking tussen eilandelijke onderwijsorganisaties onderling.
– De initiële opleiding voor leerkrachten op Curaçao leidt te weinig leerkrachten op.
– De opleidingen hebben geen eigentijds curriculum.
– Bij- en nascholing worden niet verzorgd door bestaande instituten. In dit verband is het curieus dat de Antilliaanse minister van onderwijs deze maand tegen de Onderwijscommissie van de Nederlandse Tweede Kamer zei (ik resumeer): “dat bij ons in de wet is geregeld dat de bevoegdheid van een leraar wordt opgeschort als hij in vijf jaar niets heeft gedaan aan nascholing” . ,,Daar kunnen wij nog wat van leren”, zei het Nederlandse Commissielid Dézentje. Het slotwoord was aan commissievoorzitter Van Bochove: ,,U heeft ons duidelijk gemaakt dat de Antillen op een aantal punten voorlopen op Nederland. Ik heb de indruk dat u ideeën heeft aangereikt waarvan wij zeggen: Daar kunnen wij hier ook iets mee.” (????)
– Er is geen duidelijke visie op wijze van opleiden en het samenstellen van een leerplan.
– Er zijn geen betrouwbare onderwijsgegevens noch statistische informatie.

Dat betreft dus de onderwijssituatie na 2006.

Wij citeren nu, bij wijze van voorbeeld, de resultaten van het onderzoek naar de kwaliteit van het funderend onderwijs op Bonaire. Extrapoleren naar andere eilanden kunt u gevoegelijk zelf.

Funderend Onderwijs Bonaire

– Er is in het funderend onderwijs een onaanvaardbaar niveau van basiskwaliteit.
– Er zijn grote hiaten in het leerstofaanbod voor lezen, taal en rekenen bij alle scholen.
– Er zijn leerachterstanden die niet meer ingelopen kunnen worden (43% heeft één jaar, 17% twee jaar, 8% 2.5 jaar en 8% drie jaar achterstand). N.B. Kinderen die in de oude zesde klas zitten – dus nog van vóór de “Stappen naar een betere toekomst” hebben meestal geen leerachterstand omdat ze nog in het oude systeem hebben les gehad.
– Leraren hebben niet in de gaten dat leerlingen achterstand hebben omdat het ontbreekt aan toetsen en andere objectieve meetinstrumenten.

Het Middelbaar Onderwijs op Bonaire

– In het middelbaar onderwijs is er sprake van gebrekkig onderwijskundig leiderschap
– Er is sprake van een ernstig verziekt en onveilig schoolklimaat; de helft van de leerlingen voelt zich niet veilig als ze door de school of over het schoolplein lopen. Leraren voelen zich onveilig t.o.v. leerlingen, van de schoolleiding en van het Bestuur (extrapolatie: Leerlingen vs. leraren op UNA, Curaçao).
– Er is geen stimulerend schoolbeleid. Wat er goed is aan het onderwijs gebeurt op initiatief van de leraren zelf.
– Er zijn geen voorzieningen voor leerlingen zoals een mediatheek of bibliotheek.
– Men heeft geen financiële jaarverslagen kunnen produceren, ondanks drie verzoeken van het inspectieteam.
– Er zijn geen afspraken over de inhoud, niveau, normering, betrouwbaarheid en de kwaliteit van de toetsen en de schoolexamens.
– Belangrijke vakken zoals Engels en Scheikunde worden in het examenjaar niet gegeven.
– Voor veel vakken zijn geen boeken aanwezig. Er wordt gewerkt met kopieën (met alle gevolgen van dien).
– Leraren uit onder- en bovenbouw werken niet samen; de schoolleiding doet hier ook niets aan.
– Er is geen taalbeleid. Veel leerlingen spreken slecht of gebrekkig Nederlands en krijgen een probleem als ze in Nederland verder willen studeren.

Komt dat nu allemaal omdat er geen wetgeving was?

In januari was, zoals vermeld, de Antilliaanse minister van Onderwijs in Nederland. In de Muiderkerk te Amsterdam heeft zij, naar verluid, een ‘goed verhaal’ gehouden voor het Antilliaans Netwerk over het Deltaplan dat sinds 2006 in uitvoering is (“Nee, het Deltaplan is geen nieuw onderwijsbeleid, maar een normstellend kader en synchronisatie van alle reeds bestaande onderwijs-, vormings- en trainings- programma’s voor alle jongeren vanaf het funderend onderwijs tot het hoger onderwijs). Applaus!
Ik lees in de monitoringrapportage dat een deel van de jongeren dat in aanmerking komt voor de sociale vormingsplicht regelmatig of vrijwel altijd afwezig is en dat slechts 19% van de vormingsplichtigen is ingeschreven. Applaus! Belangrijke knelpunten zijn “het grote gebrek aan docenten die onderwijsbevoegd zijn, evenals aan leermeesters in de bedrijven waar stage wordt gelopen en onvoldoende infrastructuur bij de uitvoeringsorganisaties”. Hallucineer ik?

Maar de werkelijkheid overtreft de fictie: ik lees op 31 januari 2009 het bericht (Bron: RNWO / Caribische redactie) dat de Nederlandse Waddeneilanden de status van BES-eilanden ambiëren!
Voor mijn geestesoog verschijnt Nostradamus die met trillende vinger wijst naar de leden van de Gemeenteraden van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, die, beladen met zakken vol steentjes die ze willen bijdragen, op gratis door de Gemeente verstrekte vliegtickets op weg zijn naar de West. Op de BES-eilanden maakt men zich onder de bezielende leiding van Commissaris Kamp op om een gemeenteraad op Rottum te installeren…………

5 Reacties

  1. Een eerste korte reactie
    Huiveringwekkende constateringen over het onderwijs aldaar. ALs zelf officiële rapporten spreken over een onaanvaardbaar niveau, dan zal de werkelijkhei nog erger zijn dan in wellicht verwachtte.
    Deze constatering plaats ik naast een interview dat ik een paar dagen geleden met een Surinaamse schrijver zag. Deze was terug geweest naar Suriname en was enorm geschrokken door de in zijn ogen cynische vrolijkheid, de ongeïnteresseerdheid en de totale puinhoop die hij aantrof. Zijn conclusie (NL): we hadden Suriname nooit mogen loskoppelen en zeker geen enorm bedrag (ik meen 3,5 miljard) mogen meegeven. Daarom was Nederland voor 60% en Suriname voor 40% verantwoordelijk voor de ellende.
    In de tijd dat Nederland daar daadwerkelijk de baas was, was de sfeer in het land aanzienlijk beter.

  2. Vreemde gedachtenkronkels
    Een kondgeving die veel reacties zou moeten oproepen maar bijna helemaal weggestopt is (al is het voorzien van de afkorting van nota bene” = neem goed kennis van), is de volgende: “N.B. Kinderen die in de oude zesde klas zitten – dus nog van vóór de “Stappen naar een betere toekomst” hebben meestal geen leerachterstand omdat ze nog in het oude systeem hebben les gehad”.
    Ik zie ook 2 argumenten die zouden moeten aantonen dat het onderwijs op de Antillen slecht is; “Er is chronisch gebrek aan moderne leermiddelen; er worden sterk verouderde methodes gebruikt”. Van de leerboeken van mijn lagere school herinner ik mij niets meer maar als ik denk aan mijn middelbare schooltijd herinner ik mij boeken als Mots et Tournures Difficiles en een zeer uitgebreide grammaire voor Frans, de lesmethode Deutsch fürs Gymnasium en ‘EΛΛHNIKH ΓΛΩTTA om Grieks te lezen. Ik geloof niet dat wat er daarna aan vernieuwingen plaats gevonden heeft beter en helderder leermateriaal heeft opgeleverd dan die boeken die zoals de genoemde de gouden tijd van het Nederlandse onderwijs vertegenwoordigen.
    Dan “De opleidingen (voor leraren) hebben geen eigentijds curriculum” Gelukkig maar!
    Seger Weehuizen

  3. Reactie op Seger
    Fred de Haas

    Beste Seger
    Het is vóor alles van belang dat je je inleeft in de situatie van de Antilliaanse leerlingen:

    1. Hun moedertaal is het Papiamentu, een Romaans-Creoolse taal
    2. Het Nederlands is hen wezensvreemd
    3. Onderwijzers en leraren hebben weinig voeling met het Nederlands en beheersen de taal niet goed
    4. De onderwijzers en leraren zijn voornamelijk van Antilliaanse origine
    5. De methodes die worden gebruikt zijn methodes die zijn toegespitst op de Nederlandse situatie en bovendien verouderd

    Gaar d’r maar aan staan!

    • S.v.p duiding van opmerking over vroegere zesde klas.
      Beste Fred,

      Jouw 5 aandachtspunten laten onverlet dat de mededeling “N.B. Kinderen die in de oude zesde klas zitten – dus nog van vóór de “Stappen naar een betere toekomst” hebben meestal geen leerachterstand omdat ze nog in het oude systeem hebben les gehad” tamboereert dat alle problemen betreffende het goed Nederlands leren op de Antillen opgelost zijn wanneer die terugkeren naar het soort onderwijs dat in Nederland lager onderwijs”genoemd werd en dat ook vroeger in (mogelijk aangepaste vorm) op de Antillen gegeven werd. Ik hoop dat jij toelichting kunt en wilt geven op de door mij geselecteerde en mij intrigerende bovengenoemde mededeling.
      Seger Weehuizen

  4. Reactie op Seger
    Fred de Haas

    Beste Seger

    Allereerst hartelijk dank voor je reacties op dit artikel.

    De Antillen staan op een belangrijk kruispunt wat hun staatkundige toekomst betreft en daarom is een discussie als deze van het allergrootste belang omdat het om een toekomst gaat die voor een belangrijk deel wordt gevormd door onderwijs en waar de komende staatkundige ontwikkelingen een blijvend stempel op zullen drukken.

    Ik zal in een volgend artikel hier nog uitgebreid op terugkomen.

    Maar hierbij alvast een reactie op het door jou aangegeven punt.

    IK denk dat we het er met elkaar over eens kunnen zijn dat de “ouderwetse’ methode van onderwijs geven van vóór alle vernieuwingen die geen verbeteringen bleken te zijn, de voorkeur verdient. Kinderen moeten gewoon leren lezen, rekenen en schrijven en structuren meekrijgen. Je kan immers pas vrij zijn binnen een bepaalde structuur. Paradoxaal maar waar.

    Geschiedenis moet bijvoorbeeld gewoon weer een belangrijk vak worden dat in alle leerjaren dient te worden onderwezen op een chronologische manier. Dus niet op een thematische manier, waarbij het vak tot een grabbelton dreigt te worden gedegradeerd. Daarbij kan de Nederlandse canon (mutatis mutandis de nog niet bestaande ‘Antilliaanse Canon’) een belangrijk hulpmiddel zijn, maar geen bindende leidraad. Er moet over de invoering van de Canon trouwens nog een beslissing worden genomen door de Tweede Kamer (alsof dat de juiste instantie zou zijn).

    Zoals gezegd hoop ik nader terug te komen op het punt van het onderwijs op de Antillen.

    Fred de Haas

Reacties zijn gesloten.