Mbo: neem een voorbeeld aan Duitsland
door Herman Blom, publicist en werkzaam in het Duitse hoger beroepsonderwijs
Nergens anders zijn de werkloosheidscijfers, ook voor de jeugd, zo laag als in de Alpenlanden (Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland) het geval is. Die jeugdwerkloosheid in bijvoorbeeld Duitsland is zeven procent. In Nederland is die met elf procent hoger. In de Zuid-Europese landen zien we percentages om en nabij de vijftig procent. De Nederlandse cijfers blijken overigens geflatteerd. Nederland is kampioen kruimelbanen (Salverda, 2015). Ruim driekwart van alle 1,2 miljoen werkende jongeren heeft een deeltijdbaan. In de internationale arbeidsstatistiek wordt elke werkende en elke baan volledig meegeteld. Het aantal uren doet er niet toe. Corrigeer je de cijfers voor deze versplintering, dan ziet het er anders uit in Nederland. De jeugdwerkloosheid gaat van 12 naar 37 procent. Zo staan we in Europa direct na de landen met de grootste problemen: Spanje, Griekenland, Italië, Ierland, Cyprus en Portugal. Interessant: pas je diezelfde correctie toe op bijvoorbeeld Duitsland of Oostenrijk, dan komt het werkloosheidscijfer bijna onveranderd uit op tien procent (Salverda, 2015). Met de officiële statistieken draaien we onszelf een rad voor ogen.
Jobwunder
De lage werkloosheidscijfers in Duitsland maken nieuwsgierig naar de succesfactoren van hun Jobwunder. Uit het voorbeeld van de Alpenlanden, Duitsland voorop, blijkt dat juist het middelbaar beroepsonderwijs als groeimotor van de kenniseconomie en als emancipatiemachine voor grote groepen scholieren uit niet-academische milieus kan fungeren. Een mbo-diploma blijkt in de Alpenlanden wel degelijk een voldoende voorwaarde te zijn voor een carrière met dito goed inkomen. Ook de integratie van migrantenjongeren blijkt gebaat te zijn bij een degelijk duaal systeem van beroepsopleidingen waarin leerling en bedrijf een verplichting jegens elkaar aangaan. De jongere die een echt vak leert in een bedrijf en zich committeert aan deze onderneming, ontwikkelt een gevoel van beroepseer en trots op zijn bedrijf. Die gevoelens versterken de band van migrantenjongeren met hun nieuwe land.
In Nederland zijn weinig echte banen voor jongeren. Slechts vijftien procent van alle Nederlandse jongeren tussen de 18 en 24 jaar is economisch zelfstandig. Bedrijven en organisaties investeren niet in jongeren. Zo hangen veel jeugdwerklozen rond op scholen en universiteiten, wachtend op een baan en vaak zonder duidelijke beroepsdoelen. Onderwijs als dagbesteding voor werklozen? En als je helemaal niet verder kán leren, wat dan? Het is de perspectiefloosheid die je bij veel Nederlandse jongeren, met of zonder beroepsopleiding ziet: geen echt vak, minimumjeugdlonen, flexibele arbeidsverhoudingen, geen leerwerkplekken, kruimelbanen. En dan?
Hoe ziet het Duitse model eruit, waarom zijn de resultaten zo goed, waarom kom ik in het Duitse duale onderwijs al vijftien jaar zo veel geïnteresseerde studenten tegen die prestatiegericht zijn en mooie dingen laten zien? Wat zijn de verschillen met het Nederlandse systeem? Het antwoord op al deze vragen ligt besloten in de centrale rol die de Duitse opleidingen aan vakmanschap toekennen. Bedrijven geven die opleidingen in een duaal systeem op de werkplek vorm.
Een eerste vergelijking
In de jaren vijftig waren de systemen van beroepsonderwijs in Nederland en in Duitsland beide nog geënt op het leerlingwezen. De toenemende industrialisering maakte naast vakvaardigheden ook onderbouwende theoretische kennis steeds belangrijker, de leerplicht werd verlengd, de onderwijsparticipatie nam toe. Terwijl in Nederland het beroeponderwijs in de schoolse variant groeide tot een belangrijke onderwijsvorm, bleef het Duitse systeem overwegend duaal, omdat de nadruk op de bedrijfsopleiding bleef liggen. Bedrijven zijn nog steeds – onder streng toezicht van de overheid – de regisseur en de spil van het Duitse beroepsonderwijs. Dat systeem staat in hoog aanzien. Een Duitser is net zo trots op een afgeronde Ausbildung (met zo’n prachtige titel als Sozialversicherungsfachangestellter) als op een titel van een hogeschool. Het ‘middelbare’ in het Nederlandse mbo wijst er daarentegen op dat er nog iets ‘hogers’ is, waarnaar gestreefd kan/zal worden. Het mbo als overstapstation.
Het Duitse systeem
Het Duitse systeem van gilden heeft een eeuwenlange traditie en kent een lange leerweg voor de Lehrling die van Geselle uiteindelijk tot Meister wordt. Als Meister heeft hij dan het hbo-niveau bereikt. Het is een lange weg die voor de Duitse jeugd nog steeds vanzelfsprekend is. Dat beroepsopleidingen met aanvullende kwalificaties lonend zijn in de Duitse systemen, blijkt ook bijvoorbeeld uit het feit dat Duitse topmanagers minder dan in andere landen een academische achtergrond hebben en vaker opgeklommen zijn van vakspecialist tot manager (Astheimer, 2015).
De discussie over Fachkräftemangel (gebrek aan vakmensen) is een blijvend aspect van de Duitse cultuur die gericht is op leren, werken en vooruitkomen. Lifelong learning is in dit systeem een realiteit (Blom, 2014). Het maakt duidelijk dat alle systemen van onderwijs en arbeidsmarkt zich oriënteren op de zoektocht naar de juiste persoon op de juiste plaats. Bedrijven doen hun uiterste best om Azubi’s (Auszubildende oftewel leerlingen) voor hun Ausbildungsberufe te interesseren. Dat zie je aan Jobbörsen, advertenties in kranten en andere media en gerichte werving door bedrijven op middelbare scholen. Hier geen onnutte krimpdiscussies of gezeur over de kenniseconomie. Wel aandacht voor duale beroepsopleidingen. Het gebrek aan vakmensen wordt als schadelijk gezien voor de continuïteit van het Duitse mkb. Dit ligt niet aan de bereidheid van Duitse bedrijven om te investeren in de duale opleidingstrajecten van het internationaal befaamde systeem van de Lehre. Duitse bedrijven zijn op de lange termijn gericht en zetten vanouds zwaar in op het zelf opleiden en in vast dienstverband aanstellen van vakmensen in zo’n 350 beroepen. Men ziet het vinden en binden van goedgekwalificeerde en gemotiveerde medewerkers als belangrijkste succesfactor. Hier speelt de bekende Zwitserse paradox. De Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang (2011) toonde aan dat er geen directe samenhang is tussen het percentage universitair geschoolden in een bepaald land en de economische groei. Zwitserland is een van de rijkste landen ter wereld, maar het percentage scholieren dat naar de universiteit gaat, is er in vergelijking met andere ontwikkelde landen extreem laag. Zo relativeert Chang sterk het economische belang van academisch onderwijs. Het is ook een van de redenen dat het aanbod van studieplekken aan Duitse universiteiten beperkt wordt gehouden. Dit ten faveure van de Lehre. Waar in Nederland stagiairs in het beroepsonderwijs op zoek zijn naar bedrijven, geldt in Duitsland het omgekeerde: bedrijven zoeken vaak vergeefs naar stagiairs. Inmiddels staan tegenover 100 kandidaten voor een opleidingsplaats 103 vacante plaatsen van bedrijven die bereid zijn een prima stagevergoeding te betalen (gemiddeld zeshonderd euro per maand) en de leerlingen na hun duale opleiding in vaste dienst te nemen (meer dan 90 procent). Geen wonder dat Duitsland met 7,4 procent (augustus 2015) vergeleken met andere Europese landen een laag jeugdwerkloosheidscijfer kent. Het Duitse succesverhaal wordt echter bedreigd door de verminderde interesse van jongeren in opleidingsplaatsen bij bedrijven.
Duitse discussies
Er wordt soms gezegd dat het Duitse duale systeem in problemen verkeert. Dat klopt, maar het is wel een luxeprobleem. Want het kost Duitse bedrijven steeds meer moeite om in hun behoefte aan vakmensen te voorzien. Naar aanleiding van het ‘Berufsbildungsbericht 2015’ kopte de Frankfurter Allgemeine met ‘Betriebe finden keine Lehrlinge mehr’. De kosten voor die opleidingen worden overigens grotendeels door de bedrijven zelf gedragen. Daarvoor zijn geen ‘Miljoenen van Asscher’ nodig. De demografische ontwikkeling werkt echter niet mee. Het wordt ‘demografischer Wandel’ genoemd: het aantal jongeren neemt af. Maar er is nog iets anders: de interesse voor middelbaar beroepsonderwijs loopt terug! De discussie over ‘Akademisierung’ vestigt de aandacht op een veel groter probleem, dat in Nederland niet de aandacht krijgt die het verdient. Duaal leren, middelbaar beroepsonderwijs dus, is sinds 2013 bij Duitse scholieren niet meer het populairst. Voor het eerst zijn toen meer scholieren een studie begonnen in plaats van een Lehre. Daarmee wordt de academisering van de jeugd een bedreiging voor de opleiding van vakmensen en dus voor de ‘Wirtschaftsstandort Deutschland’ gezien. ‘Volle Hörsaale, leere Werkbänke’, kopte de Bertelsmann Stiftung onlangs. De zorgen zijn terecht, want zonder goede vakmensen kan het Duitse bedrijfsleven zijn innovatievermogen en daarmee zijn leidende positie in de wereldeconomie wel op zijn buik schrijven.
De Nederlandse situatie
Het mbo zou de ruggengraat van Nederland zijn. Mbo-opleidingen garanderen dat vakmanschap blijft, dat het wordt versterkt en dat het opbloeit. Dit is wat roc’s als hun ambitie formuleren. Die ambities worden echter niet waargemaakt. Allereerst passen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet bij elkaar. Kijk naar de sector techniek. De nog steeds geringe aantallen studenten die kiezen voor techniek maken het moeilijker om technische opleidingen in de lucht te houden. Dit komt doordat het Nederlandse onderwijs niet uitgaat van het op te leveren product, maar van de leerling die een keuze moet maken voor een opleiding. Onderwijsinstellingen proberen zo goed mogelijk aan te sluiten bij de (veronderstelde) behoeften en wensen van aankomende studenten. Dat heeft de grote toestroom naar zogenaamde pretstudies tot gevolg. Natuurlijk is dit goed te verklaren vanuit de sturingsmechanismen van het Nederlandse systeem met zijn internationaal unieke bekostigingssysteem naar aantallen studenten. Blijkbaar werkt dit systeem dus niet voor een gezonde arbeidsmarkt. Een ander probleem is dat er geen aandacht is voor vakmanschap: de opleidingen leveren met hun brede curricula en zonder goede binding met bedrijven geen jonge beroepsbeoefenaren op met passie voor hun vak en trots op hun bedrijf. Opgeleiden zijn vaak (nominaal) overgekwalificeerd maar soms underskilled. Dan maar leren on the job in bedrijven die in je willen investeren? Vergeet het maar, daar doen Nederlandse bedrijven niet aan. Welkom bij het leger van de flexibiliseringsslachtoffers!
Sterven in schoonheid
Opleidingen in het beroepsonderwijs sterven in schoonheid met hun vele doelstellingen: kwalificaties voor de arbeidsmarkt, doorstroom naar het hoger onderwijs en de vorming tot burgerschap. Dit zijn onhoudbare spagaten! Beroepsopleidingen sluiten met hun brede aandacht voor adaptief vermogen en andere 21st century skills niet aan bij de arbeidsmarkt. Er wordt bovendien voorbijgegaan aan het pedagogische inzicht dat generieke probleemoplossende vaardigheden vakkennis veronderstellen in plaats van brede ‘leren om te leren’-skills. Uit het Duitse voorbeeld blijkt dat je vorming tot burgerschap en doorstroming naar hoger onderwijs ook bijna gratis, als neveneffect kunt verwerven bij een goed functionerend systeem van op het ambacht of vak gericht onderwijs!
Aansluiting op de arbeidsmarkt
In de Nederlandse discussies over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt spelen de behoeften van bedrijven nauwelijks een rol. Klachten over gebrekkige aansluiting worden direct gesmoord in een reeks dooddoeners van de kant van de instellingsbestuurders, hun ijzeren ring van advies- en onderzoeksinstellingen en voorop natuurlijk de MBO Raad. Het is het ‘alles-verandert-voortdurend’-discours met gemeenplaatsen als ‘de arbeidsmarkt is onvoorspelbaar en in beweging’ en ‘we willen opleiden voor de beroepen van morgen, niet die van vandaag’. De macro-doelmatigheidstoetsen kunnen aan deze werkelijkheid weinig veranderen. Het zijn de schaamlappen van een laisser faire-beleid. De Duitse (regionale) overheden, onderwijsinstellingen en bedrijven blijven wel stug doorgaan op hun vertrouwde weg. Ouderwets? Nee, gewoon weinig onderwijskundige luchtfietserij en geen overbodige beleidsactiviteit, zoals we die in Nederland zien.
Perspectieven
Het Nederlandse middelbaar beroepsonderwijs heeft te kampen met een gebrek aan eigenaarschap. Wie voelt zich verantwoordelijk voor de individuele scholier? Dit is goed te illustreren aan de hand van het lot van de bpv (beroepspraktijkvorming in de bedrijven). Het zou de kroon op de opleidingen moeten zijn. In theorie is dat ook zo: met alle kwalificatiestructuren en eindtermen is het tegen de papieren toets van het accreditatiecircus opgewassen. Uit verhalen van ouders van mbo-leerlingen op verjaardagsfeestjes en nu ook uit een nog niet gepubliceerd (verkennend) onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen blijkt dat de realiteit anders is. Daar zit eigenlijk de grootste tragiek van dit verhaal: scholieren die zich afvragen wat ze tijdens de bpv moeten doen. Stages zijn vaak doelloos, ze ontberen begeleiding vanuit de scholen en de bedrijven en zijn vrijblijvend. Wie voelt zich verantwoordelijk? Scholieren op stage moeten vaak maar zien dat ze zich redden! Dat is in het Duitse duale systeem onbestaanbaar. De Wirtschaftsstandort Deutschland zou ogenblikkelijk in gevaar komen met een dergelijke onderwijspraktijk. Aan de hand van strikte opleidingsplannen wordt de Azubi door het bedrijf gevoerd. De Ausbilder kennen daar hun verantwoordelijkheid.
Dit eigenaarschap van de leerdoelen van de scholier is binnen de roc’s slecht ontwikkeld. De roc’s zijn daarom ook vooral een deel van het probleem en niet van de oplossing. Het bedrijfsleven zou meer eigenaar moeten worden van dit (bbl-)deel van het publieke bestel, zoals dat in de Alpenlanden het geval is. Er is dus een meer gedeelde verantwoordelijkheid nodig van overheid en bedrijven, ook financieel. De rol van opleidingsbedrijven moet worden vergroot. Alleen zo kan het (middelbaar) beroepsonderwijs een volwaardig eindstation van de vakmensen van morgen worden. Het systeem van vakscholen verdient weer de aandacht die het zo lang heeft ontbeerd. Echte kleinschaligheid in vakscholen is nodig, niet de zogenaamde ‘beleefde’ kleinschaligheid van de roc’s. Meer investeren in het ambachtelijke karakter van middelbare beroepsopleidingen zou een zegen zijn voor de sectoren die nu om vakmensen schreeuwen, en tegelijkertijd jongeren weer trots op hun beroep en op zichzelf laten zijn. Zo kan het middelbaar beroepsonderwijs weer een emancipatiemachine worden voor jongeren uit alle sociale klassen, ook voor migrantenjongeren.
Referenties
Astheimer, S. (2015, 29 mei). Der Mythos vom globalen Manager. Frankfurter Allgemeine Zeitung.
Blom, H. (2014). Rijnlandse principes in het middelbaar beroepsonderwijs. Een vergelijking van systemen van Nederland en Duitsland. In: H. Blom & C. Zantingh (red.), Rijnland in de Regio (pp 131 – 156). Leeuwarden: Stenden Hogeschool.
Chang, H.-J. (2011). 23 things they don’t tell you about capitalism. London: Penguin.
Salverda, W. (2015, 28 maart). De jeugdwerkloosheid is veel hoger dan zij lijkt. NRC Handelsblad.
Simon, H. (2012). Aufbruch nach Globalia: Die Aufbruchstrategien unbekannter Weltführer. Frankfurt am Main: Campus Verlag.
Herman Blom schetst precies dat wat wij in Nederland het liefst vergeten, namelijk goed en gedegen vakmanschap in het Nederlandse beroepsonderwijs.
Daar parallel mee kun je je afvragen waarom de bedrijfsopleidingen van een Stork en Philips geen gemeengoed zijn geworden.
De bedrijfsopleidingen van een Stork en Philips zijn geen uitzondering. Sterker nog, veel bedrijven in de techniek werken per branche op regionale schaal samen met eigen opleidingsbedrijven (samenwerkingsverbanden). Deze dragen zorg voor adequate opleiding van BBL leerlingen (MBO1 t/m 4). Vaak worden deze initiatieven met de nodige reserves bekeken door ROC’s. BBL leerlingen brengen nu eenmaal minder geld binnen dan BOL-leerlingen. Ook wordt de blokvorming van dez bedrijven en de bemoeienissen met de ROC’s (vaak met dezelfde denkbeelden als BON) met de nodige argwaan bekeken. Voor de politiek zijn deze intitiatieven niet sexy, je haalt er de krant niet mee. Zelf werk ik sinds mijn studie orthopedagogiek inmiddels al meer dan 20 jaar bij een dergelijk bedrijf (Technopark Educatie BV) in Heerenveen. Wij werken overigens prima samen met ROC Friesland College. Ondanks allerlei krankzinnige onderwijsvernieuwingsplannen aangaande MBO vanuit Den Haag hebben wij ons niveau redelijk vast kunnen houden.