Onderwijswoordvoerders Harm Beertema en Jasper van Dijk
Een interview over wat hen drijft
door Huub Philippens en Ben Verkroost
In de debatten over onderwijs in de Tweede Kamer vallen twee parlementariërs door hun uitgesproken standpunten en heldere visie op. Niet geheel toevallig hebben ze allebei affiniteit met Beter Onderwijs Nederland. Ze zijn lid van totaal verschillende, in een aantal opzichten zelfs diametraal tegenover elkaar staande partijen, de PVV respectievelijk de SP. Zowel Beertema als Van Dijk heeft een groot hart voor goed onderwijs. Beiden hebben een verleden in het onderwijs. We spreken met hen in het fraaie gebouw van de Tweede Kamer.
Harm Beertema, PVV
We hebben een lang gesprek met Harm. We herkennen de enthousiaste leraar in hem. Harm Beertema was 34 jaar docent Nederlands op een ROC in Rotterdam-Zuid, een stadsdeel met veel probleemwijken. Beertema zegt dat hij heel bewust voor de lerarenopleiding gekozen heeft; hij komt uit een onderwijzersfamilie. In zijn eerdere jaren was hij een “linkse bevlogen docent” die bewust voor het beroepsonderwijs had gekozen om kinderen uit lagere milieus een goed vak te leren en om zich maatschappelijk te ontwikkelen. Hij koos bewust voor die arbeiderswijk in Rotterdam-Zuid. Zijn eerste school was evenwel de Streekschool, ook in Rotterdam-Zuid. Het leerlingstelsel floreerde en de opleidingen zaten op alle niveaus goed in elkaar. Het vak van leraar vond hij intellectueel uitdagend. De leraren genoten groot vertrouwen van de bestuurders bij het opzetten van nieuwe opleidingen en het ontwikkelen van methodes. Vertrouwen was toen hét sleutelwoord. Men bouwde op de vakkennis en het professionele zelfbewustzijn van de leraren.
Rampzalige ontwikkelingen
Beertema heeft dat alles voor zijn ogen zien afbrokkelen. Met de ROC-vorming gingen afzonderlijke scholen op in een groter geheel tot locaties van 8000 leerlingen of meer. De eigen identiteit en kennis gingen deels verloren door fusieprocessen. Met de komst van de BOL-opleidingen werd het beroepsonderwijs in dienst gesteld van de “maakbaarheid”, een ideologisch kenmerk van de sociaaldemocratie. Met dat maakbaarheidsideaal, in dit geval het geloof dat iedere leerling een zo hoog mogelijk diploma moest verkrijgen, gingen de kwaliteitseisen omlaag. Het leek het er meer op dat het doel was zoveel mogelijk mensen aan een diploma te helpen i.p.v. goed een vak te leren.
In Rotterdam-Zuid woonden veel Turkse immigranten. Het waren voornamelijk ambitieuze jonge mensen die verder wilden komen. Beertema gaf Nederlands aan toekomstige administratieve krachten die begrepen dat representatieviteit belangrijk was. Hij vertelt hoe geschokt hij was toen hij recent op tv brutale Amsterdamse ROC-jongens zag die scheldend hun docenten vervloekten op de Dag van de Leraar.
Toen kwam we de massa-immigratie. De nieuwe instroom leerlingen bleek veel lager opgeleid en bovendien streng islamitisch. Ze kwamen ook uit andere streken. Waar de seculiere en niet-islamitische leerlingen ambitieus waren, zag Beertema dat deze nieuwe instroom weinig affiniteit had met de Nederlandse cultuur. Ook hadden ze weinig ambitie om te integreren, te emanciperen en zich te ontwikkelen. Volgens Beertema heeft de mogelijkheid om Turkse zenders via de schotel te ontvangen daaraan bijgedragen. Daarvoor keek iedereen naar Nederland 1 en 2 en zo leerden zij onze taal. Dat is nu compleet veranderd. Veel jongeren richten zich op de eigen groep.
Diplomaziekte
Beertema heeft het over de volgens hem funeste invloed van mensen als Piet Boekhoud, oud-bestuursvoorzitter van het Albeda College, overtuigd CDA’er van christelijk-linkse signatuur en onderwijsvernieuwer; een idealist overigens met de beste bedoelingen, zegt Beertema nadrukkelijk. Niet meer het niveau van het vak stond centraal maar het behalen van een kwalificatie wat leidde tot een verloedering van het onderwijs. Normeringen werden, vaak onder druk aangepast zodat alsnog een diploma of certificaat kon worden afgegeven. Daar kwam ‘het nieuwe leren’ overheen in de vorm van ‘leren leren’, opdrachtgestuurdonderwijs, vraaggestuurd onderwijs, het competentiegerichtonderwijs en noem maar op. Het mbo werd in plaats van een gerespecteerde afgeronde vakopleiding op niveau steeds meer een doorgangshuis naar het hbo. Dit kwam noch het mbo noch het hbo ten goede.
Deze ontwikkelingen hebben voor Beertema uiteindelijk de aanleiding gevormd de overstap naar de politiek te maken. Als vooraanstaand lid van Beter Onderwijs Nederland kaartte hij de problematiek van de afbraak van het beroepsonderwijs ten faveure van een vermeende emancipatie destijds regelmatig in Den Haag aan, maar vond daar weinig gehoor. Zijn keuze voor de PVV maakte hij vanuit zijn visie op de remmende invloed van de Islam op de integratie van moslimimmigranten.
Het beleid van Bussemaker en Dekker
Beertema heeft zich in de Kamer in korte tijd ontwikkeld tot een gezaghebbend woordvoerder onderwijs. Zijn stevige stellingname m.b.t. het Steve Jobsonderwijs, werd door velen met instemming begroet. Beertema zegt dat veel van wat in Rutte-I op de rails was gezet door het huidige beleid van minister Bussemaker weer teniet dreigt te worden gedaan. Men heeft het drama van het competentiegericht onderwijs onder Rutte-I op de agenda gekregen waardoor dit begrip in de wet vervangen is door “beroepsgericht”, helaas slechts een cosmetische verandering. Eindtermen zijn aangescherpt wat moet uitmonden in steviger onderwijs. Vanwege de bevordering van het Steve Jobsonderwijs door het huidige kabinet zijn we nu weer
bij af. De kritiek hierop is door staatssecretaris Dekker weggewuifd als conservatief.
Beertema vindt het onbegrijpelijk dat de PvdA nu uitgerekend Bussemaker als minister van Onderwijs naar voren heeft geschoven. Zij is iemand met een in zijn ogen niet alleen verkeerd ideologisch verleden, maar ook een bestuurder die steeds vanuit de andere kant, de bestuurderskant, naar beneden denkt. Ze heeft volgens het linkse adagium uit de zeventiger jaren ‘de lange mars door de instituties’ gemaakt en haar extremistisch-linkse veren afgeschud om vervolgens via het bestuurlijke circuit carrière te maken. Zij is zo, naar het blijkt, de kandidaat van de besturen en niet van de leraren.
Als voorbeeld van slecht beleid wijst hij op de feitelijke afschaffing van de Citotoets. Met de verschuiving van het afnamemoment van de toets heeft deze geen invloed meer op het advies van de basisscholen. Om die reden gaan middelbare scholen weer toelatingstoetsen invoeren omdat zij weinig informatie hebben over waar de leerlingen staan. “Met een centrale eindtoets weet je dat tenminste.” Zijn collega-parlementariër Van Meenen van D66 ontkent dat terwijl hij beter weet. Deze partij, die zich afficheert als dé onderwijspartij, kun je niet vertrouwen. Zij is ook de partij van de onderwijsbureautjes, onderdeel van de schil die het onderwijs met zijn innovaties in een wurggreep houdt.
Naar de leraren wordt nog steeds niet geluisterd. Het zogenaamd ook met hen in overleg afgesloten Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) is evenwel vooral een aangelegenheid van bestuurders. Terecht is dat niet door AOB1 en de Onderwijscoöperatie ondertekend. Dat blijkt ook uit de voorstellen in de Hoofdlijnenbrief. Zo dreigt het lerarenregister de leraren uit handen te worden genomen. De minister wil de werkgevers er beslist bij hebben. Volgens Beertema heeft voor de leraren als professionele beroepsgroep alleen een register van en door de leraren zin. Dat is ook de functie van de Onderwijscoöperatie, een samenwerkingsorganisatie van vertegenwoordigers van leraren: CNV-onderwijs, BON, de AOB, PVVV en FvOv. Zeggenschap van leraren is enorm belangrijk voor het aanzien en de invulling van het beroep, maar ook zou door een behoorlijke zeggenschap bijvoorbeeld het CGO nooit zo maar zijn ingevoerd en had- den catastrofes als bij InHolland en Amarantis voorkomen kunnen worden. Het instemmingsrecht is daarbij een belangrijk instrument.
Een motie van Beertema daarover is aangenomen maar de impact ervan is nog onduidelijk. Deze motie gaat verder dan het volgens hem schuchtere voorstel van de AOb dat alleen argumenten vraagt als de leraren het onderwijsbeleid van de werkgevers afwijzen.
Het bestuurlijke circuit
In hoeverre heeft het bestuurlijke circuit nog binding met het eigenlijke onderwijs? Of is het meer een speelbal van het bestuurlijke benoemingencircuit? De benoeming van Paul Rosenmöller noemt Beertema een regelrechte belediging en ook de Onderwijsraad wordt bemand door de vooraf in te tekenen personen.“Waarom niet iemand van BON, waarom niet Ad Verbrugge, Fenna Vergeer of een ander bestuurslid?” Ja, waarom niet?
We praten nog wat na over de rol van ICT. Bij BON proeft Beertema nogal eens een vrij redeloos conservatief verzet hiertegen waarin hij zich in het geheel niet kan vinden.2 “Wat kun je allemaal niet voor prachtigs met ICT in het onderwijs doen”, zegt hij, “maar het blijft altijd een middel, en het kan nooit een doel op zich zijn”. Ik geloof in de leraar met een verhaal als uitgangspunt en niet in een iPad voor de klas”. Dat lijkt ons een mooi einde van dit gesprek.
Jasper van Dijk, SP
Eigenlijk hadden we een dubbelinterview met Harm en Jasper willen houden. Maar het is de hectische dag vóór het najaarsreces en Jasper moet steeds in de Kamer zijn. Gelukkig lukt het hem nog vroeg in de avond tijd vrij te maken voordat hij moet gaan stemmen in de plenaire zaal. Jammer dat ons interview met Jasper dan ook korter uitviel dan gepland.
Jasper van Dijk lijkt al een eeuwigheid de woordvoerder voor onderwijs van de SP maar ook hij heeft eens het metier moeten leren. Eerst bij Remy Poppe, toen Harry van Bommel en daarna bij Fenna Vergeer. “Fenna heeft als eerste de misstanden bij InHolland naar voren gehaald. Hoe daar een groot deel van het geld niet meer terecht kwam bij het primaireproces,” zegt hij met enige trots.
We ontmoeten hem in het restaurant van de Kamer. We vinden een klein vergaderzaaltje om te praten.
Jaspers onderwijservaring is korter dan die van Harm. Hij heeft politicologie gestudeerd en heeft daarna de lerarenopleiding Maatschappijleer aan de Universiteit van Amsterdam gevolgd. Daar was hij niet zo kapot van. Die opleiding werd overwoekerd door onderwijskunde: “veel, ‘leren leren’, soort studiehuis, weinig inhoud”. Hij heeft een jaar voor de klas gestaan in Almere voordat hij medewerker werd bij de SP-fractie. Sinds 2006 zit hij in de Kamer. Voor de klas staan, vindt Van Dijk naast het parlementaire werk het mooiste vak. Het onderwijs als vak heeft hij niet van een vreemde. Zijn vader was hoogleraar Nederlands en zijn moeder gaf Theologie. Het Kamerlidmaatschap vindt hij ook een prachtig vak, als je het zo mag noemen en het onderwijs ligt hem na aan het hart.
De nieuwkomers
De integratie van gastarbeiders is een vraagstuk dat de SP al begin jaren tachtig van de vorige eeuw aan de orde stelde. Er was bijvoorbeeld geen beleid t.a.v. het leren van de Nederlandse taal. De bewoners van de oude wijken werden aan hun lot overgelaten. De
SP was vóór spreiding en vóór een premie bij terugkeer. De partij werd daardoor verketterd. Fortuyn heeft dat op zijn manier weer opgepakt met als climax het anti-islambeleid
van Wilders. Voor de SP is niet de godsdienst maar de sociaal-economische achtergrond
de kern van het probleem. Ook het sociologische feit van de enorme overgang van het Turkse of Marokkaanse platteland naar de verstedelijkte moderne Nederlandse samenleving heeft een grote rol gespeeld. Van Dijk: “De PVV wil artikel 23 uitsluitend toepassen voor islamitische scholen vanuit een anti-islamitisch politiek standpunt. Dat is discriminatie”.
Zeggenschap leraren
De belangrijkste insteek bij de onderwijspolitiek is voor de SP de zeggenschap van
de leraren. De positie van de leraren is de afgelopen decennia onderuitgehaald. Onder het mom van autonomie voor de scholenorganisaties is er een tussenlaag ontstaan die het heft in handen heeft genomen. “Vrijheid en autonomie zijn er genoeg voor de bestuurders. Niet voor de leraren. Het governance-model betekent in feite: de bestuurders aan de macht.”
De SP vindt dat de kerntaken van het onderwijs, financiering, kwaliteit, bevoegdheden en salarissen terug moeten naar de minister. Daarnaast moet er maximale vrijheid voor leraren zijn om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten. Op onze vraag welke rol de leraren en hun organisaties dan zelf als professionele beroepsgroep spelen bij de invulling van de kwaliteitsen kwalificatie-eisen, zegt Van Dijk dat de minister en uiteindelijk de Kamer deze eisen vaststellen. De inspectie signaleert waar het misgaat. Het is de grondwettelijke opdracht voor de overheid om zorg te dragen voor goed onderwijs.
Maar ten aanzien van de manier waarop die vereisten tot stand komen, ligt niets vast en het ligt er maar aan naar wie minister Bussemaker haar oren laat hangen. Organisaties van leraren zelf, zoals de Onderwijscoöperatie, dienen daarin een grote, beslissende rol te spelen. Wij stellen vast dat de door toenmalige minister Plasterk geëntameerde “countervailing power” in de vorm van de organisatie van beroepsbeoefenaren de Onderwijscoöperatie door minister en partijgenoot Bussemaker wordt genegeerd.Zijblijktvooraleenzijdigteluisteren naar en te bouwen op de besturen.
Bussemaker de bestuurder pur sang
Ook de aangenomen moties betreffende de versterking van de medezeggenschap worden weggemoffeld door deze minister. Jasper
van Dijk vraagt zich evenals Harm Beertema af, zij het op wat andere gronden, waarom uitgerekend Bussemaker op onderwijs komen moest. “Ik neem dat Samson kwalijk. Zij is een bestuurder pur sang, de ultieme bestuurder”. Hij prijst haar wel om één ding: de invoering van de Wet Kwaliteitsborging Hoger Onderwijs die het mogelijk maakt falende bestuurders weg te sturen zonder gouden handdrukken en andere vergoedingen. De SP heeft daar lange tijd op aangedrongen. Minder te spreken is Van Dijk over wat er in de Hoofdlijnenbrief wordt gezegd over het Lerarenregister. Die biedt onbevoegden voor de klas veel te veel ruimte. Bij het niet kunnen vervullen van vacatures kan deze situatie vijf jaar voortduren. En ook daarna kan een bestuur nog rustig vijf jaar met een ander doorgaan. Ook de inschatting of een onbevoegde leraar voor de klas mag staan, wordt geheel aan de bestuurders overgelaten. “Maak een einde aan dit gesjoemel met bevoegdheden”, zegt Van Dijk. “De minister hoor je inmiddels niet meer spreken van leraren maar van onderwijsgevenden. Dat kan dus in principe iedereen zijn.”Als we Jasper van Dijk vragen wat de rol van de Onderwijscoöperatie zou moeten zijn, zegt hij dat de kwalificatie-eisen in principe uit de beroepsgroep moeten komen. De situatie is nu zo dat de door de Onderwijscoöperatie geformuleerde kwalificatie-eisen maanden en maanden bij de minister blijven liggen en tot nu toe in het op te stellen beleid genegeerd worden.
Zeggenschap
We hebben het over het wetsvoorstel Versterking Positie Leraren van de AOb. De AOb wil met dit wetsvoorstel binnen de huidige wettelijke kaders blijven. De werkgevers in het onderwijs willen inspraak regelen in zogenaamde professionele statuten. Die zijn in een model gegoten en zo ruim geformuleerd dat de bestuurders van iedere instelling de inspraak naar hun behoeften kunnen regelen. Dat zien we al in het mbo-statuut; het is een wassen neus.
Het wetsvoorstel is een poging die professionele ruimte te borgen zoals dat tegenwoordig in werkgeverstaal zo fraai heet. Van Dijk is wel te spreken over de goede afbakening van bevoegdheden in het voorstel maar hij is minder tevreden over de positie van het zo geheten Lerarenberaad tegenover de werkgever. Aan dit beraad is slechts het adviesrecht toebedeeld en niet het belangrijkere instemmingsrecht. Uiteindelijk heeft de bestuurder toch weer het laatste woord. Het voorstel kan worden gezien als een eerste stap, maar is nog onvoldoende om de autonomie van de beroepsgroep betreffende de invulling van het eigen vakgebied te verzekeren. Dan gaat indringend een bel die Jasper van Dijk oproept aanwezig te zijn bij een stemmingsronde over een groot aantal moties.
Van Dijk zegt nog even snel dat de dekking van extra geld voor onderwijs in het akkoord tussen regering en een aantal oppositiepartijen flinterdun waarmee hij het gesprek voortijdig beëindigde om zich vervolgens met gezwinde spoed naar de plenaire zaal te begeven.
1 Overigens heeft Beertema nog een appeltje te schillen met de AOb. Hij neemt het de vakbond kwalijk dat die hem als “racist” neerzette en dat niet herroepen heeft.
2 Redactie: BON is absoluut niet tegen ICT in het onderwijs mits goed doordacht en steeds als hulpmiddel om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen.
Laat een reactie achter