Kanttekeningen bij het Nationaal Onderwijsakkoord
Voordat we kanttekeningen plaatsen bij het Nationaal Onderwijsakkoord, merken we op dat een akkoord dat niet is ondertekend door verreweg de grootste vakbond, de naam Nationaal Onderwijsakkoord niet mag dragen. Het is een akkoord tussen OCW, de onderwijsbestuurders, de FvOv en een minderheid van de leraren van CNV Onderwijs. Helaas bevestigt de tekst van dit akkoord het idee dat er iets moet worden opgepoetst, terwijl bescheidenheid eerder op zijn plaats zou zijn. Het akkoord heet niet alleen ‘Nationaal’, maar is ook de route naar ‘geweldig onderwijs’, in een ambitie naar ‘excellent onderwijs’, zogenaamd van ‘good’ naar ‘great’. Het idee dat hier aan uitgekiende window dressing wordt gedaan, dringt zich al snel op.
Voor BON zijn beleidsvoornemens en afspraken geslaagd als zij leiden tot beter onderwijs. Bij het Nationaal Onderwijsakkoord is dat helaas niet te verwachten. Belangrijke zaken, zoals de werkdruk van leraren, worden vooruitgeschoven. Er komt onderzoek, terwijl al lang en breed duidelijk is dat de Nederlandse docent de meeste lessen geeft aan de grootste klassen. Wat moet er nog onderzocht worden? En als er al iets onderzocht moet worden, waarom was dat destijds niet het geval toen werd besloten de vakantie met een week in te korten om de werkdruk te verlagen. Onderzoek is alleen wenselijk als het de overheid geld oplevert en onwenselijk als het de overheid geld kost.
BON pleit al vanaf haar oprichting voor bevoegde hoogopgeleide leraren en is blij dat het akkoord die wens ondersteunt. Maar hier- mee zijn we er nog niet. Uitzonderingen blijven bestaan en er is geen verplichting tot openbaarmaking van lessen die door onbevoegden worden gegeven. Bij ieder ander beroep is dit onmogelijk, maar in het onderwijs kan dat kennelijk wel. Wij willen ook de aandacht vestigen op de eerstegraads hbo-masters die vanuit deze optiek gestopt zouden moeten worden.
De sterke nadruk op nascholing is een verkeerde vorm van noodreparaties waarmee het werkelijke probleem, te weinig hoogopgeleide vakleraren, niet wordt opgelost. De initiële vakopleiding van de leraar moet van hoog niveau zijn. Nascholing kan die niet vervangen. In de praktijk is nascholing ook zelden vakgericht, juist omdat er voor het aanleren van een vak meer tijd nodig is dan bij nascholing beschikbaar is. Ook kun je niet van iedere leraar door extra cursussen een leraar met academisch werken denkniveau maken. Nascholing is geen Haarlemmerolie. En elke leraar weet dat nascholing tijd kost, tijd die niet voorhanden is. Daar waar het in het akkoord over professionele ruimte en professionele autonomie van de leraar gaat, worden mooie woorden gesproken maar bij de uitvoering worden steeds de sectorraden, de (zogenaamde) werkgevers genoemd. Dat doet het ergste vrezen met betrekking tot werkelijke veranderingen door en voor de leraar. Het veelvuldig gebruik van de term teams in plaats van secties wijst in dezelfde richting: leerlijnen van vakken zijn kennelijk minder belangrijk dan de pedagogisch en/of de didactische aanpak binnen multidisciplinaire docententeams. Dat is een verandering in de volgens BON ongewenste richting.
Het akkoord verandert niets wezenlijks aan de financiering van het onderwijs en de macht van de schoolbesturen. Zolang scholen grootschalige megainstellingen zijn, worden de belangrijke beslissingen automatisch op grote afstand van de docent genomen. Het bestuur heeft het eerste recht om te bepalen op welke manier de school zich profileert en bepaalt daarmee ook in grote mate de manier waarop onderwijs wordt gegeven. Ook al zou een medezeggenschapsraad hier een vinger in de pap hebben, dan nog wordt de individuele docent, de specifieke vaksectie en zelfs de opleiding binnen het grote geheel in het gekozen keurslijf gedwongen. Daar waar de minister de mond vol heeft van differentiatie voor leerlingen, worden de leraren opgescheept met een van hogerhand voorgeschreven theoretisch model. Dat leidt tot slecht onderwijs, tot leraren zonder zelfvertrouwen en tot steeds lager opgeleide leraren.
Natuurlijk heeft BON begrip voor de financiële situatie van de overheid, maar de oplossingen deugen niet. Zo is onduidelijk welke leraren er wanneer, met de in de media genoemde 3,5 procent, op vooruitgaan. Een deel gaat over voorschotten die dan later natuulijk terugbetaald moeten worden. De CAO-verhoging van 2015 wordt naar voren gehaald en over twee jaar verdeeld om zogenaamd de salarissen te verhogen. Het is dus een ‘verhoging’ die leraren zelf betalen. De kleine 700 miljoen die de minister zogenaamd investeert in het onderwijs, komt uit de onderwijsbegroting. Dat betekent dat het ergens anders vanaf gaat. Per saldo wordt er gewoon bezuinigd op onderwijs.
Geld kan volgens BON gevonden worden door de reserves van schoolbesturen procentueel af te romen en door nu eens eindelijk serieus te onderzoeken waarom de onderwijsbegroting de laatste 20 jaar zo sterk gestegen is. Dat geld is niet naar de leraar, niet naar kleinere klassen en zeker ook niet naar beter onderwijs gegaan. Wel is er een hele industrie van onderwijsadvies-organisatie-en trainingsbureaus ontstaan met salarissen die vaak veel hoger zijn dan in het onderwijs.
Het is overigens een raadsel hoe de overheid 3000 jonge leraren aan het werk wil helpen terwijl de klassen niet kleiner worden, de BAPO wordt afgeschaft en het aantal leerlingen afneemt.
Kortom: BON vindt het onderwijsakkoord een gemiste kans omdat de serieuze problemen niet worden aangepakt. De positie van besturen en sectorraden wordt versterkt terwijl de docent op nog grotere afstand wordt gezet. Wederom worden leraren belachelijk gemaakt met een akkoord dat geen akkoord is maar meer een bevel van hen die ‘weten wat het beste is voor leraren’. De grootste onderwijsbond, de AOb, heeft naar onze mening terecht geen handtekening onder dit ‘Nationaal Akkoord’ gezet.
Laat een reactie achter