De school als decor voor debuutroman
door Ton Bastings
Jan Siebelink kan men met een gerust hart de Theo Thijssen noemen van het middelbareschoolleven. In bijna alle romans van Siebelink vormt het onderwijs een belangrijk thema. Zowel in zijn eerste roman Een lust voor het oog (1977) als in zijn laatste grote roman Suezkade (2008) is de middelbare school de setting.
De vijfenzeventigste verjaardag van deze onderwijsromancier is niet geruisloos voorbijgegaan. Het Letterkundig Museum eerde de auteur met een overzichtstentoonstelling en gaf in samenwerking met de Bezige Bij het Schrijversprentenboek over hem uit: Het wonder dat mij is geschied. Tevens kwam zijn uitgever met een geweigerd manuscript uit de beginperiode van de auteur op de proppen, Daniël in de vallei. En ook deze roman speelt zich af op een middelbare school.
Daniël in de vallei, begonnen in 1955 tijdens zijn opleiding aan de Rijkskweekschool en voltooid in 1982, werd destijds door de uitgever geweigerd omdat het boek nog niet ‘voldragen’ zou zijn. Toch zijn de belangrijkste motieven uit zijn oeuvre – het geloof, de liefde, het schrijven en de school – in deze beginroman al aanwezig. In het boek vertrekt de zwaarmoedige geschiedenisstudent Daniël op aanraden van zijn therapeut naar Parijs om een tijdje wat ‘oppervlakkiger’ te leven. Hij komt echter niet verder dan het Gelders dorp Nergena, waar hij zijn oom Ruben nog even gedag wilde zeggen. Hij blijft in het dorp hangen en wordt klusjesman en tuinman op een school, De vallei geheten. Daar krijgt hij een verhouding met zijn nichtje Julia. Uiteindelijk wordt tot groot verdriet van Daniël de school gesloopt. Met Julia keert hij terug naar de boerderij van oom Ruben om vervolgens met haar verder te reizen naar Parijs.
Enkele opvallende zaken uit die eerste roman vindt men terug in zijn laatste onderwijsroman Suezkade (2008). Het aparte leslokaal, zoals beschreven in Daniël in de vallei, komt tevens in Suezkade voor. Ook de conflictueuze seksualiteit met onschuldige meisjes speelt in beide boeken een belangrijke rol. In Daniël in de vallei heeft het hoofdpersonage een relatie met zijn veel jongere nicht. In Suezkade heeft de 26-jarige leraar Marc Cordesius een relatie met een 13-jarig Marokkaans meisje.
Toch kan men Daniël in de vallei niet echt een onderwijsroman noemen. Dat komt vooral doordat het hoofdpersonage Daniël geen docent is. De eerste echte onderwijsroman van Siebelink dateert al van 1977, Een lust voor het oog. In dit boek blijkt leraar Jeroen Swijgman het prototype voor alle leraren in het oeuvre van Siebelink. Het is opmerkelijk dat het hoofdpersonage dezelfde initialen heeft als de auteur en net als Siebelink zijn loopbaan begint als leraar Frans op een mavo in D. Die vervlechting met zijn hoofdpersonages wekt enigszins bevreemding. Immers, bijna alle leraren in het werk van Siebelink zijn dwazen die beheerst worden door angsten.
Omdat ze geen orde kunnen houden, is het in hun klas een puinhoop. “Als zo’n leraar de deur van zijn klas achter zich dichttrekt, is hij met zijn beulen alleen”, schrijft Siebelink. Ik laat hier wat leraren uit het werk van Siebelink de revue passeren.
De oogverblindend mooie Jeroen Swijgman uit Een lust voor het oog is behept met een extreem sterke moederbinding. Hij heeft een panische angst voor vrouwen en seksualiteit. Omdat hij lijdt aan spreekangst, is hij voor het onderwijs totaal ongeschikt. Bij meer dan drie personen durft hij zijn mond niet open te doen. Zijn lippen worden droog en hij krijgt geen speeksel meer om ze vochtig te maken. Zijn tong zwelt aan tot een taai en slijmerig log dier. Vervolgens wordt hij overvallen door radeloosheid. Als hij voor ouders een lezing moet houden, plast hij op het podium in zijn broek. Omdat hij door zijn collega’s wordt vernederd, neemt hij wraak door de school in brand te steken. De leraar als pyromaan verschijnt ook ten tonele in Suezkade. Daar steken collega’s het lokaal van de excentrieke leraar Marc Cordesius in brand.
Leraar Dunnewind uit Een lust voor het oog wordt door zijn collega’s gemeden, gepest en vernederd. Op zijn verjaardag wordt hij door hen gruwelijk mishandeld. In de klas is het een bende; leerlingen schrijven ‘kut’ op het bord. Swijgman, die in het lokaal naast hem lesgeeft, hoort hem tijdens de les enorm krijsen. De klas scheldt hem in koor uit voor lul en paardenlul. Na die les vindt Swijgman hem op de grond liggen in zijn lokaal. Hij is in het harnas gestorven. De vernederingen zijn hem te veel geworden. Alle leraarsellende komt volgens Siebelink voort uit de problematiek van het orde kunnen houden: “Ik zie ook tragische figuren die ongelooflijk vernederd worden en volmaakt weerloos zijn. Ze staan met angstzweet in hun handen en twijfelen of ze wel naar binnen zullen gaan als ze het gejoel en de rotzooi weer horen. Je kunt zo’n leraar kapotmaken, dat heb ik zelf geziende figuur van Dunnewind uit de roman heb ik ook meegemaakt. Het hele mens-zijn van een leraar wordt bepaald door de vraag: heb je orde of niet?”
De negenenveertigjarige Bosman uit Het onbereikbare Kanaän is hetzelfde type als Dunnewind. Ook hij verwordt tot een leraar zonder orde. Bosman geeft veel strafwerk en stuurt de verkeerde leerlingen de klas uit. Als er natte propjes tegen het plafond worden geschoten of papieren vliegtuigen tegen het bord vliegen, reageert hij niet meer en zegt tegen zichzelf: “Dat gaat mij niet aan, ik ben hier niet.” In de pauzes trillen zijn handen zo erg dat hij in aanwezigheid van collega’s geen koffie durft te drinken. Als hij naar zijn lokaal loopt, roepen zij hem de leuze toe ‘op een draf naar het graf’. Maar Bosman sneeft niet. De rector is ruimhartig en regelt vervroegde afkeuring voor hem.
Solange uit het verhaal Het terras is ook een van de vroege leraren uit het werk van Siebelink. Hij is een vrijgezel van midden dertig en net als Swijgman een twijfelaar. Zijn leven wordt beheerst door angsten en hij tobt voortdurend over zijn lichaam. Hij is ervan overtuigd dat ‘een kwaadaardig paddenstoelachtig gezwel zijn anus exciteert’ en vreest in de vakantie een hartinfarct te krijgen. Solange heeft geen al te optimistische kijk op zichzelf en zijn collega’s; “we zijn ziekelijk sceptisch, we weten niets zeker, we zijn pure pyrronisten. We zijn melancholiek, de techniek wekt beschaafd onze walging. We zijn zeer gefrustreerd, zeer depressief, somber en gedrukt, we kennen veel bordelen, we onaneren onmatig veel.”
Henk Resink uit de Laatste schooldag is leraar geschiedenis en gaat gekleed in een elegant roodsuède vest. Resink is een ‘collègue maudit’. Iemand die geen orde kon houden, die voor spek en bonen meedeed en naar wie tijdens vergaderingen niet geluisterd hoefde te worden. De directie raadt collega’s aan om niet met Resink om te gaan. Tegenover zijn nieuwe collega Peter geeft hij hoog op over zijn enorme onderwijskwaliteiten: “Net nog had ik een moeilijke klas, een uur lang heb ik ze over de grote Napoleon verteld, je kon een speld horen vallen, ik had ze desnoods op hun kop kunnen laten staan, werkelijk Peter, als ik wil… geef ik ze les met mijn pik.” Later wordt Resink door zijn leerlingen in zijn eigen lokaal opgesloten. Op het bord hebben ze een grote sticker geplakt met de tekst ‘Fuck the teacher’. Resink wordt ontslagen. De directeur laat hem de keuze om zich vrijwillig ziek te melden of zich onmiddellijk te laten schorsen wegens onvermogen.
Verschillende literaire critici bestempelen de leraren in de romans van Siebelink als karikaturen. De karikatuur kenmerkt zich door het overdrijven van bepaalde karaktertrekken om iemand belachelijk te maken. Nauw verwant aan de karikatuur is de groteske, een term die ook vaak valt bij de recensie over het werk van Siebelink. In overdrachtelijke zin wordt de groteske als gewelddadige koppeling gebruikt om de onopgeloste botsing van onverenigbare begrippen aan te geven, zowel binnen het werk als bij de reactie van de lezer. Siebelink zelf stelt dat ‘het doorgevoerd overdrijven waardoor het verhaal groteske vormen aanneemt’, wel typerend is voor hem. Voor wat de groteske betreft, is Siebelink duidelijk beïnvloed door de hem vereerde Franse decadentienaturalist J.-K. Huysmans.
Engagement of therapeutische afrekening?
Vooral in interviews neemt Siebelink stelling tegen het onderwijs.
Hij vindt dat het ‘maar eens afgelopen moet zijn met het gescham
per op het klassikale systeem’. Siebelink wil de status van het oude lerarenberoep terug. Zijn beschuldigende vinger gaat vooral naar de lerarenopleiding. Toch ontwaart hij ook enigszins een kentering: “We komen tot inzicht dat we kinderen gewoon wat moeten leren. Eindelijk. Op sommige scholen wordt er weer gewoon lesgegeven”. In 2013 breekt Siebelink een lans voor Bildung. In Volgers&Vormers, een boek over spraakmakende opinieleiders in het onderwijs, zegt hij dat het onderwijs leerlingen in moet wijden in cultuur. De ambiance is volgens hem even belangrijk als de kennisoverdracht zelf. Daarom moesten zijn lessen in een Franse omgeving plaatsvinden: “Het lokaal hoort Frans te ademen, Frans te zijn. De leerlingen moesten zich gedurende dat ene lesuur dat ik ze in de klas had in Frankrijk wanen. Ik wilde mijn leerlingen onderdompelen in de Franse cultuur. Cultuur heeft een onweegbare waarde. Het is troostrijk.”
Is het voor een leraar, die tevens onderwijsromans schrijft, mogelijk zijn onderwijsvisie buiten zijn literair werk te houden? Siebelink heeft altijd ontkend dat er enige vorm van engagement in zijn werk aanwezig was: ” Er wordt altijd van je verwacht dat je een mening hebt, maar ik heb helemaal geen mening”. Siebelink wil in zijn romans ‘geen secretaris van de geschiedenis zijn’. Hij ziet engagement zelfs als een vluchtpoging: “Wie zijn pen in dienst stelt van een zaak, wie zich dus engageert, zet tussen zichzelf en het leven een waarheid – van politieke, religieuze of anderszins ideologische aard – waaraan hij zijn kunst onderwerpt. Een roman schrijven is volgens Siebelink met onbekende bestemming vertrekken en dat vereist volgens hem een volledig ‘des-engagement’. Engagement blokkeert volgens de auteur de nieuwe kennis omtrent de mens: “Nieuwe, onvervangbare kennis omtrent de mens, omtrent zijn mogelijken onmogelijkheden, kan alleen die roman brengen die zijn autonomie bewaart en niet herleidbaar is tot een al bekende houding of overtuiging. In mijn boeken zullen nooit zaken verdedigd worden”. De beweringen en ideologieën die in zijn boeken zitten, blijken pas achteraf. Ze ontstaan volgens Siebelink al schrijvende en hij verklaart het raadsel engagement op zijn eigen etymologische wijze: “Omdat ik insta voor wat ik schrijf en mijzelf als onderpand (en gage) geef. Geëngageerde literatuur is een pleonasme”.
Schrijven over het onderwijs is voor Siebelink vooral van therapeutische waarde geweest. Op zijn eerste school in Dieren leed hij naar eigen zeggen aan ‘verschrikkelijke nachtmerries’. Hij kon de klas daar niet aan en had nare collega’s. Zijn romandebuut heeft hem daarvan afgeholpen: “Een lust voor het oog is een werk dat op mij een sterk therapeutisch effect heeft gehad. Sedert het schrijven heb ik nooit meer over die school gedroomd”. Siebelink had geen hoge pet op van zijn collega’s. Hoewel hij zich bediende van andere namen en karikaturale trekken, hebben veel collega’s zich toch herkend in zijn romans. Nare ervaringen die daaruit voortvloeiden, heeft hij verwerkt in zijn romans. De ‘kruisigingscène’ in Suezkade en de beruchte vechtscène in Een evenwichtig bestaan zijn echt gebeurd. Al eerder had de auteur zich badinerend over zijn collega’s uitgelaten. In En joeg de vossen door het staande koren lezen we: “Maar dat hele lerarenkorps. Ras van lafaards”. Zijn collega’s vonden het vervelend dat hij schreef. Zijn hart en ziel zouden bij zijn boeken liggen en niet bij zijn leerlingen. Dat verwijt zat diep en heeft hij van zich afgeschreven in Een evenwichtig bestaan.
Het verhaal is vrij natuurgetrouw weergegeven. Alleen de naam van de school is noodzakelijkerwijs veranderd. Bij de afbraak van het Marnix College in Ede, eveneens beschreven in Daniël in de vallei, ageerde Siebelink fel tegen het schoolbestuur en gemeentebestuur. Op straffe van ontslag mocht hij de naam Marnix College in zijn werk niet meer gebruiken. Hij verzon toen de toepasselijke naam Willem de Zwijger College. Over dat beruchte feest zegt hij: “Het liep op vechten uit. Op een groot feest voor alle leraren in een kasteel in de Betuwe. Er werd flink over mij gepraat. Ik zou te weinig proefwerken geven. Ik ging door het lint, begon te trappen en te slaan. Die man moest per ambulance worden afgevoerd. Het hele feest werd afgelast”.
Siebelink noemde Suezkade zijn ultieme onderwijsroman. Tot zijn tweeënzestigste heeft hij voor de klas gestaan en alles wat hij heeft meegemaakt in zijn lange onderwijscarrière heeft geresulteerd in Suezkade: “Alles wat ik heb meegemaakt, heb ik verbeeld in deze roman. Ik kan niets meer bedenken. Ik ben nu klaar met het onderwerp”. In 2013 komt hij terug op het zogenaamde afscheidsincident. Toen hij bij zijn afscheid als leraar het podium wilde beklimmen voor een korte toespraak, stroomde de zaal leeg. Die vernedering moet nog worden rechtgezet in een roman: “Het was een tamelijk verbijsterende en pijnlijke ervaring. Het was een uiting van afkeer en haat tegen mij, tegen de aparte positie die ik altijd ingenomen had op school. Ik heb dat afscheidsincident nog nooit in een van mijn romans beschreven. Maar het komt er ooit een keer van, dat weet ik zeker.”
Alles wijst erop dat voor Siebelink het therapeutisch effect zwaarder weegt dan het engagement. Toch is zijn literair werk niet geheel verstoken van een onderwijskundige boodschap. De gecompliceerdheid van het beroep, de autonomie van de docent en de waarde van Bildung blijken constanten in zijn schoolromans. Is met Suezkade de cirkel eindelijk rond of krijgt het ‘afscheidsincident’ nog een plaats in een volgende roman?
Laat een reactie achter